e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leisteen leisteen: lɛjštē̜jn (Klimmen) Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;] II-9
lek lek: lē̜k (Klimmen) Niet waterdicht, gezegd van een vat, ton of kuip. [N E, 52] II-12
lekken van het vat lekken: lē̜kt (Klimmen) Het weglopen van vloeistof door de kieren van het vat. [N E, 52] II-12
lekkerbek goede eter: gowwe aeter (Klimmen), gówwe⁄n aeter (Klimmen) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lelietje-van-dalen meizoetje: Veldeke  meizäödje (Klimmen) Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)] III-4-3
lemmer lemmet: lemmet (Klimmen), mets: mèts (Klimmen) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: de linge (Klimmen, ... ), linge (Klimmen) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig gem: gém (Klimmen), gezwank: gezjwank (Klimmen, ... ), vief: vief (Klimmen) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar uithoud: oethawt (Klimmen), ōēthout (Klimmen), voorjaar: vuuërjaor (Klimmen) lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel smeerlap: ⁄ne sjmieërlap (Klimmen) een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] III-1-4