e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̜̄kǝ (Klimmen) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn beuken: bø̜̄kǝ (Klimmen), brullen: brø̜lǝ (Klimmen) [N 3A, 5e] I-11
loenje bakriem: bakrēm (Klimmen, ... ) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren loeren: loere (Klimmen), lōēre (Klimmen), lonken: lónke (Klimmen) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lof lof: lof (Klimmen, ... ), ət loͅf (Klimmen) het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
lof met processie lof met processie (<lat.): lof mit persessie (Klimmen), lof mit procesie (Klimmen), processie (<lat.) om de kerk: prosessie om de kirk (Klimmen) Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)] III-3-3
lomp paard karhengst: karheŋs (Klimmen) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long long: long (Klimmen), lŏŏng (Klimmen), lŏŏnge (Klimmen), lòng (Klimmen) long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)] III-1-1
lood, maat van 10 gram lood: e loeëd (Klimmen), 1 loëd = 16 kleine 2 loëd = 1 ons 1 pond = ± 16 ons ± 2,14 pond = 1 kilo een vat rogge woog ± 20 kilo 1 vaat = 16 molster, of 100 kanne 1 malder = 6 vate 1 moed = 4 malder  loëd (Klimmen) de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4
loodpan, gietlepel gietlepel: gētlē̜pǝl (Klimmen), loodpan: lūǝtpan (Klimmen), smeltbeker: šmelt˱bē̜kǝr (Klimmen), smeltpan: šmeltpan (Klimmen) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11