30081 |
loodplank |
gradenhoek:
grādǝhōk (Q111p Klimmen),
noodwaterpas:
nūǝtwātǝrpas (Q111p Klimmen),
ouderwetse waterpas:
awǝrwɛtsǝ wātǝrpas (Q111p Klimmen)
|
Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Zie ook afb. 30. De loodplank werd als volgt vervaardigd. In een rechthoekig houten bord sloeg men aan de bovenkant, in het midden, een haak. Vanuit die haak werd een loodlijn getrokken naar de onderzijde van het bord. Aan de haak werd een touw met ijzeren gewichtje (vgl. het schietlood) bevestigd. Als men wilde controleren of een muur waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was de muur niet horizontaal. Naast de vierkante loodplank kende men ook een driehoekig model. [N 30, 12c; monogr.]
II-9
|
27687 |
loods |
loods:
lōts (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schop:
schop (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Algemene benaming voor een gebouw waar materialen zoals machines (Q 121c) of stijlen (L 374) kunnen worden opgeslagen. [N 95, 11]
II-5
|
30579 |
loodvergiftiging |
loodvergiftiging:
luǝt˲vǝrgeftegeŋ (Q111p Klimmen)
|
Ziekte die ontstaat ten gevolge van het werken met loodhoudende verfstoffen. [N 67, 101; monogr.]
II-9
|
24846 |
loof |
blader:
blaar (Q111p Klimmen),
#NAME?
blaar (Q111p Klimmen),
Veldeke
de blaar (Q111p Klimmen),
lover:
lauver (Q111p Klimmen),
Veldeke de afgevallen bladeren
de louver (Q111p Klimmen),
± WLD dood
louver (Q111p Klimmen)
|
bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladeren:
blārǝ (Q111p Klimmen)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
30797 |
looi |
looi:
lōj (Q111p Klimmen)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lyǝ (Q111p Klimmen)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
achtzehntel:
axtsēntɛl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia]),
loon:
lôên (Q111p Klimmen),
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
loeën (Q111p Klimmen),
maandloon:
mǭntluǝn (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Zwartberg, Waterschei]),
neunzehntel:
neunzehntel (Q111p Klimmen [Beringen, Zolder, Winterslag, Waterschei]),
traktement:
traktemént (Q111p Klimmen)
|
Het loon dat dagelijks, veertiendaags of maandelijks wordt uitbetaald. Zie ook het lemma Uitbetaling Van Loon. De woordtypen "achtzehntel" en "neunzehntel" betreffen het loon van een hulphouwer, respektievelijk 80% en 90% van het loon van een houwer. Zie ook het lemma Hulphouwer. [N 95, 976; monogr.; N 95, 144; Vwo 416; Vwo 437] || loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
II-5, III-3-1
|
27697 |
loonkantoor, loonhal |
loonboede:
luǝnbūt (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Winterslag, Waterschei]),
loonhal:
luǝnhal (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma]),
lǫwnhal (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Maurits])
|
Plaats waar het loon uitbetaald wordt. [N 95, 28; N 95, 977]
II-5
|
27574 |
loonzakje |
loontuitje:
luǝntytjǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Volgens de informant van Q 15 was het loonzakje al vroeg in onbruik. De arbeider kreeg daarna van zijn opzichter een loonstrookje en tegen inlevering hiervan werd zijn loon uitbetaald. [N 95, 980]
II-5
|