e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manen manen: mānǝ (Klimmen) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
manenschurft fistel: festǝl (Klimmen) Steeds terugkerende verzwering of verettering, in de maanstapel en in de oren, te wijten aan een te warme, bedompte stal en onvoldoende huidverzorging. Door schuren en wrijven onststaan kale of bloedige verdikkingen waarop korsten komen. [N 8, 90t] I-9
manenstrang manenstrang: mānǝštraŋk (Klimmen) Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25] I-9
mangel, wringer mangel: glad maken  mangel (Klimmen), wringer: vringer (Klimmen), vocht verwijderen  vringer (Klimmen) Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
manier manier: de meneer (Klimmen) de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)] III-1-4
manken lamen: laeme (Klimmen) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2
mankeren mankeren: mankeere (Klimmen), mankére (Klimmen), schelen: sjêle (Klimmen) mankeren [SGV (1914)] || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2
mannelijk geslachtsorgaan gemachts: gemechs (Klimmen, ... ), gemèchs (Klimmen), gemèks (Klimmen), loeres: leures (Klimmen), rammelaar: rammelaer (Klimmen) mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1
mannelijk jong van de geit bokje: bø̜kškǝ (Klimmen) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf duur: dȳr (Klimmen), duurtje: dȳrkǝ (Klimmen), stier: štēr (Klimmen), stiertje: štērkǝ (Klimmen) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11