18575 |
mannenondergoed |
mansluiondergoed:
manslujongergood (Q111p Klimmen),
mansluujongergood (Q111p Klimmen)
|
Ondergoed voor mannen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18585 |
mannenonderhemd |
mansluihemd:
manslŭŭj-humme (Q111p Klimmen),
mansluishemd:
manslüjts-humme (Q111p Klimmen),
onderhemd:
ongerhumme (Q111p Klimmen)
|
onderhemd voor mannen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
29744 |
manteloven |
manteloven:
mantǝlǭvǝ (Q111p Klimmen)
|
Veldoven met twee of drie muren. Dit oventype bestond uit een rechthoekig gemetselde kamer, bovenaan open of met een dak als bescherming tegen de regen. In de zijmuren zaten op regelmatige afstanden stookgaten die fungeerden als monden voor de stookgangen van de in de oven geplaatste stenen. In de mondgaten bevonden zich stookroosters, waarop de stokers regelmatig brandstof, vaak steenkool, voor het vuur wierpen. De bovenkant van de open oven werd afgedekt met een laag mislukte bakstenen en klei, zand of plaggen. [N 98, 111; monogr.]
II-8
|
18703 |
mantelpak |
mantelpak:
mantelpak (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
mantelpakje:
mantelpékske (Q111p Klimmen)
|
mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20468 |
manziek |
flos:
floes (Q111p Klimmen),
flotsmadam:
floetsjmedam (Q111p Klimmen),
fluit:
fluit (Q111p Klimmen),
foemelkat:
foemelkat (Q111p Klimmen),
foetel:
cf.Schuermans s.v. "foetel
foetel (Q111p Klimmen),
heet:
heit (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
mansgek:
mansgek (Q111p Klimmen),
nymfomaan:
nymfomaan (Q111p Klimmen),
scherp:
scherp (Q111p Klimmen),
spelig:
sjpeelig (Q111p Klimmen)
|
manziek [heet] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
34519 |
marekse kippenverlamming |
lam (bijvgl. nmw.):
lām (Q111p Klimmen)
|
Stijfheid in de poten. [N 19, 64]
I-12
|
24601 |
maretak |
duivelskersen:
Veldeke maretak of vogellijm
duvelskieësje (Q111p Klimmen),
haamscheut:
haamsjueut (Q111p Klimmen),
haamsjûût (Q111p Klimmen),
haamspeen:
haamsjpieën (Q111p Klimmen),
heksenbessem:
heksebessem (Q111p Klimmen),
maretak:
maaretak (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
mistelentoe:
misteletoe (Q111p Klimmen),
mistelletoe (Q111p Klimmen),
mistletoe:
misteltoe (Q111p Klimmen)
|
marentak [SGV (1914)] || maretak [DC 46 (1971)], [N 92 (1982)] || maretak {afb}, een op bomen woekerende plant waaran de stengel gaffelvormig vertakt is met lepelvormige altijd groene bladeren, de vrucht is witte, soms gele bes [N 37 (1971)]
III-4-3
|
24571 |
margriet |
sint-jansbloem:
Veldeke margriet
St.Jansbloom (Q111p Klimmen)
|
margriet [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23428 |
maria-altaar |
maria-altaar:
mariaelter (Q111p Klimmen),
moddergaodsèlter (Q111p Klimmen),
moeder godsaltaar:
dr moddergaodselter (Q111p Klimmen)
|
Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23823 |
maria-boodschap |
onze-lieve-vrouw-boodschap:
Oos Leef Vrouw Boodsjap (Q111p Klimmen)
|
25 maart, O.L. Vrouw Boodschap. [N 96C (1989)]
III-3-3
|