24350 |
marter |
fouine (fr.):
WLD
fewien (Q111p Klimmen),
fŏĕwien (Q111p Klimmen),
maart:
maart (Q111p Klimmen),
marter:
WLD
marter (Q111p Klimmen),
vuur:
WLD
vūūr (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u een soort marter, tot 48cm lang, met een staart tot 26cm. Het is een slank roofdier met donkerbruine pels en witte borstvlek die tot de binnenzijde van de voorpoten doorloopt (fluwijn) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)] || marter [SGV (1914)]
III-4-2
|
22440 |
masker |
mommegezicht:
mommegezich (Q111p Klimmen),
mŏŏmmegezich (Q111p Klimmen)
|
Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || masker [SGV (1914)]
III-3-2
|
30093 |
massieve muur |
volle muur:
vǫl [muur] (Q111p Klimmen)
|
Massieve muur zonder spouw. De dikte van buitenmuren die op deze wijze werden opgemetseld, kon anderhalf-, twee- of tweeëneenhalfsteens zijn. Zie ook het lemma 'Tweesteense muur'. Massieve muren isoleerden slecht warmte en geluid. Bovendien waren ze moeilijk waterdicht te maken. Optrekkend vocht ging men tegen door regelmatig een laag asfaltpapier tussen de voegen te leggen. Zie ook het lemma 'Asfaltpapier'. Het woord '(muur)' is fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Muur'. [N 31, 36a]
II-9
|
20469 |
masturberen |
(-) aftrekken:
aaftrèkke (Q111p Klimmen),
eine aaftrekke (Q111p Klimmen),
zich aaftrekke (Q111p Klimmen),
(-) wiksen:
wiekse (Q111p Klimmen),
afroetsen:
aafroetse (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
aftrekken:
aaftrèkke (Q111p Klimmen),
burgemeester maken:
burgemeister make (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
een aftrekken:
eine aaftrekke (Q111p Klimmen),
versieren:
versere (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
wiksen:
wiekse (Q111p Klimmen),
zich afroetsen:
zich aafroetse (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zich aftrekken:
zich aaftrekke (Q111p Klimmen)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10c (1961)], [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|
28298 |
materiaalwagen |
gereedschapswagen:
gǝręjtšapswāgǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Mijnwagen waarmee gereedschap vervoerd kan worden. Een invuller uit Q 121 merkt over de "getuigwagen" op dat dit een mijnwagen met afsluitbaar deksel was, waarin gereedschap naar de ondergrondse magazijnen werd gestuurd. [N 95, 716; N 95, 677; monogr.]
II-5
|
30775 |
matglas |
matglas:
mat˲glās (Q111p Klimmen)
|
Vensterglas dat op mechanische wijze ondoorzichtig is gemaakt. ø̄Vroeger geschiedde dit, door de ruit met amaril te schuren, of door haar te plaatsen in een om een horizontale as draaienden bak met grind, waardoor ze mat gekrast werd. Tegenwoordig wordt hiervoor de zandstraalmachine gebruikt (Zwiers II, pag. 70). [N 67, 89d]
II-9
|
33044 |
mathaak |
zichtehaak:
zextǝnhǭk (Q111p Klimmen)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
24208 |
matkopmees |
zwartkopje:
zjwartköpke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
matkopmees || matkopmees (11,5 kleur als zwarte mees [053], maar zonder nekplek; broedt alleen in vermolmd hout, liefst in vochtig bos; roep [ti-ti-ti-pè-pè-pè], in voorjaar [tjuu-tjuu-tjuu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19393 |
matras |
matras:
matras (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
31475 |
matrijs, stampvorm |
vorm:
vǫrǝm (Q111p Klimmen)
|
Een uitgeholde ijzeren vorm die dient om samen met de stamper een bepaalde vorm te geven aan een metalen plaat. De matrijs ligt daarbij onder het werkstuk. Zie ook afb. 166 en het volgende lemma. [N 33, 275]
II-11
|