34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
botsen:
butsǝ (Q111p Klimmen),
stoten:
štōǝtǝ (Q111p Klimmen)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
achteruit varen:
axtǝrut vārǝ (Q111p Klimmen),
terugstoten:
tryǝkštōǝtǝ (Q111p Klimmen)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vārǝ (Q111p Klimmen)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
eŋ štǭn (Q111p Klimmen)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) ruim staan:
rȳm štǭn (Q111p Klimmen),
(te) wijd staan:
wīt štǭn (Q111p Klimmen)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
planten:
[planten] (Q111p Klimmen)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (Q111p Klimmen)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
22641 |
met een drijftol spelen |
kokkerellen:
koekkerelle (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
ijsdokken:
iesdogke (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
32751 |
met een voor spitten |
graven:
[graven] (Q111p Klimmen),
in voren leggen:
e vūǝrǝ lęqǝ (Q111p Klimmen)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|