e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

Gevonden: 7823
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
belasting belasting: belasting (Klimmen, ... ) de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)] III-3-1
belastingbiljet aanslag: aansjlaag (Klimmen), belastingbiljet: belastingbiljet (Klimmen), belastingbrief: belastingbreef (Klimmen, ... ) het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)] III-3-1
bellen aan het haam bellen: bɛlǝ (Klimmen), bellenkrans: bɛlǝkrans (Klimmen), schellen: šɛlǝ (Klimmen), schellenband: šɛlǝbant (Klimmen  [(kleine bellen in verschilllende tonen)]  ), schellenkrans: šɛlǝkrans (Klimmen) Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.] I-10
bellen aan het hoofdstel bellen: bɛlǝ (Klimmen) Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39] I-10
belofte belofte: belofte (Klimmen), n belofte (Klimmen, ... ) Een belofte. [N 96D (1989)] III-3-3
belofte niet houden zijn belofte niet nakomen: ⁄n belofte neet naokómme (Klimmen) een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)] III-3-1
beloken pasen beloken pasen: Belaoke Paosje (Klimmen), beloke Posche (Klimmen), gebroken pasen: Gebraoke Paosje (Klimmen), gebroake Poasje (Klimmen) beloken Paschen [SGV (1914)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
beloven beloven: belaove (Klimmen, ... ), verspreken: versjprèke (Klimmen, ... ) beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)] III-3-1
bemanning bemanning: bemanning (Klimmen, ... ), scheepsvolk: sjiëpsvollek (Klimmen) de bemanning van een schip [bemanning, équipage] [N 90 (1982)] III-3-1
bemesten mesten: męstǝ (Klimmen) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1