e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moot vis schijf vis: ⁄n sjief vösj (Klimmen), stukje: sjtökskə (Klimmen) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen grommen: gròmme (Klimmen), knoteren: knoeëtere (Klimmen, ... ) knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
morel, zure kers morille (fr.): Veldeke morille (morchella esculenta)  morilje (Klimmen), tateskop: Veldeke morille (morchella esculenta)  tatesjkop (Klimmen) morille [N 92 (1982)] I-7
morgen, maat van ong. 3000 m2 (150 kleine roeden, 1/3 bunder) morgen: 1 klein roe = ± 20,70 M2 1 groëte roew = 20 klein roewe 1 mörrege = 5 groëte roewe 1 boender = 4 mörrege 1 zil = 5 groëte roewe  mörgen (Klimmen) de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 2070 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)] III-4-4
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 bunder: e boender (Klimmen) de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)] III-4-4
morgengebed morgengebed: `t mörregegebed (Klimmen), mörgegebed (Klimmen), mörgegebet (Klimmen), morgensgebed: mörgesgebed (Klimmen) Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] || morgengebed [SGV (1914)] III-3-3
morsen knoeien: knoeëje (Klimmen) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
mortel kalk: kalǝk (Klimmen), spijs: špīs (Klimmen) Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.] II-9
mortel bereiden spijs maken: (spijs) mākǝ (Klimmen), spijs ondereenmaken: špīs˱ oŋǝręjnmākǝ (Klimmen) De verschillende grondstoffen voor de bereiding van mortel afmeten en dooreenmengen. Zie voor de fonetische documentatie van '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 40a; monogr.] II-9
mortelbak pleisterbak: plī.stǝrbak (Klimmen), spijsbak: [spijs]˱bak (Klimmen) Van een handvat voorziene houten bak, soms aan de binnenzijde met blik of zink versterkt, waarmee de handlanger de aangemaakte mortel op de schouder naar de metselaar brengt. Aan de onderzijde van de bak kan een houten stok bevestigd zijn. Er bestaan ook geheel uit metaal vervaardigde mortelbakken. Zie ook afb. 22. In Q 198 kende men een uitvoering die van twee armen was voorzien en op beide schouders rustte. Zie voor de woordtypen 'vogel' en 'spijsvogel' ook het lemma 'Modderbak' in wld ii.8, pag. 40. De woorddelen '(mortel)-' ,'(spijs)-' etc. zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Mortel'. [N 30, 45b; monogr.; div.] II-9