e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mot mot: mot (Klimmen, ... ) mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)] III-4-2
motor moter: motər (Klimmen) motor [RND] III-3-1
motorgoot aandrijfrutsche: āndrīfrutš (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Transportgoot waarop de beweging van de schudgootmotor wordt overgebracht. Een motorgoot is doorgaans een versterkte goot die aan de onderkant voorzien is van een zogenaamde slof met boutgaten. De slof dient om de verbinding met de motor tot stand te brengen. [N 95, 625; Vwo 3; Vwo 17; Vwo 84] II-5
motorraam motorraam: motǝrrām (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) IJzeren raam waarop de motor van een schudgoot met bouten bevestigd kan worden. [N 95, 616] II-5
motregen, fijne regen muggenpis: muGkepis (Klimmen), mögkepis (Klimmen), schuiltje regen: e sjülke raenge (Klimmen), smies: sjmīēs (Klimmen), zever: zeiver (Klimmen), zouwel: zawwel (Klimmen) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen druppelen: dröppele (Klimmen), motregenen: motraegene (Klimmen), smiezen: sjmiese (Klimmen), ⁄t begint te sjmīēze (Klimmen), sprinkelen: sjprinkele (Klimmen), zeveren: zeivere (Klimmen), ⁄t begint te zeivere (Klimmen), zouwelen: zawwele (Klimmen, ... ), zawwelle (Klimmen), ⁄t begint te zawwele (Klimmen) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || motregenen || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mousselineglas mousselineglas: musǝlinglās (Klimmen) Glas dat met een op de stof mousseline lijkend patroon is bedekt. Om dit effect te bereiken, wordt het glas met witte brandverf (emaille) bestreken. De gedroogde verf wordt daarna met dunne metalen mallen, waarin het patroon is uitgesneden, plaatselijk weggeborsteld, waarna de ruit in een oven wordt gebrand. Ook met behulp van de zandstraaltechniek kan mousselineglas gemaakt worden. Er wordt dan door middel van mallen een meelpapje op de ruit aangebracht, waarna met een zandstraal het onbedekte glas onder hoge druk mat wordt geblazen. [N 67, 89f] II-9
mout mout: mawt (Klimmen) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw hazesprong: hāzǝšprøŋk (Klimmen), mouw: moew (Klimmen) Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [SGV (1914)] I-9, III-1-3
mouw met kanten plooisel parement (fr.): van parament [sic]; vgl. Van Dale (FN): parement, versiersel, sieraad ... WNT: parament. Mnl. parament, parement. Uit ofr. parament (fr. parement), lat. paramentium, een afl. van mlat. parare versieren. Sieraad, versiersel.  parmao (Klimmen) mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)] III-1-3