33627 |
mutsaard, houtmijt |
houtmijt:
hou̯tmiet (Q111p Klimmen),
ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft!
houtmīēt (Q111p Klimmen),
schans:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
sjans (Q111p Klimmen),
schansenmijt:
sjansemiet (Q111p Klimmen),
ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft!
sjanse-mīēt (Q111p Klimmen)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (Q111p Klimmen)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
muurviool:
Veldeke muurbloem
moerfioeële (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vlierbloem:
vleerblomme (Q111p Klimmen)
|
muurbloem [N 92 (1982)] || vlierbloem
III-4-3
|
30264 |
muurblokken |
chambranleblokken:
šabraŋblø̜k (Q111p Klimmen)
|
Vierkante houten blokjes die men in de muur metselt, om er later de dagstukken van de deur op vast te maken. Volgens de invuller uit L 210 werden muurblokken in het noorden van Nederlands Limburg niet toegepast. [N 32, 11c; N 55, 19b; monogr.]
II-9
|
30231 |
muurdam, penant |
penant:
pǝnant (Q111p Klimmen)
|
Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.]
II-9
|
23492 |
muurkapelletje |
nis:
nis (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30145 |
muurvlechting |
hanekam:
hānǝkamp (Q111p Klimmen)
|
Wigvormig muurdeel waarvan de steenlagen loodrecht op de helling van de muurlijn staan. De lagen van de muurvlechting lopen alle tot een zelfde lintvoeg door. Kleine muurvlechtingen worden uitgevoerd in staand verband, grotere in kruisverband. Zie ook afb. 42. [N 31, 29]
II-9
|
22751 |
muziek |
muziek:
meziek (Q111p Klimmen)
|
muziek [SGV (1914)]
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
instrement (Q111p Klimmen),
instrument (Q111p Klimmen)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muzikant (Q111p Klimmen),
muzzekant (Q111p Klimmen)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|