25124 |
natte sneeuw |
watersneeuw:
smeltende sneeuw
water sjnië (Q111p Klimmen)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bē̜k (Q111p Klimmen),
fluit:
flø̜i̯t (Q111p Klimmen),
waterloop:
wātǝrlø̜i̯p (Q111p Klimmen),
zouw:
zǫu̯w (Q111p Klimmen)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
26442 |
natuursteen |
natuursteen:
natȳrštęjn (Q111p Klimmen)
|
In de natuur aangetroffen steen die al dan niet met gereedschappen bewerkt is. In het eerste geval spreekt men van breuksteen, in het tweede van gehouwen steen. Tot de natuursteen worden onder meer kalksteen of hardsteen, graniet, zandsteen en tufsteen gerekend. De natuursteen staat in tegenstelling tot de kunststeen, die uit verschillende grondstoffen vervaardigd wordt. Zie ook de lemmata 'Hardsteen' en 'Zandsteen'. [N 30, 55c; N 30, 55g; N 30, 56; N 31, 31a; monogr.]
II-9
|
25012 |
nauw, eng |
bekrompen:
bekrompe (Q111p Klimmen),
eng:
ing (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
ïng (Q111p Klimmen),
smal:
sjmaal (Q111p Klimmen)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
secuur:
sekuur (Q111p Klimmen),
van persoon en werk
səkûûr (Q111p Klimmen)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
navel (Q111p Klimmen),
navəl (Q111p Klimmen)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20282 |
navelbandje |
navelbandje:
navelbendje (Q111p Klimmen),
navelbéndje (Q111p Klimmen)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
27173 |
neerbraak |
neerbraak:
nērbrāk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544]
II-5
|
29713 |
neerslaan |
neerslaan:
nēršlǭn (Q111p Klimmen)
|
De gevulde kleivormen met behulp van de klapstoel op steenplankjes omkeren. Bij alle opgaven hoort stenen, brikken, etc. als object. [monogr.; N 98, 85 add.; N 98, 86 add.]
II-8
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neiet (Q111p Klimmen),
vrij naar het WLD
’n nieët (Q111p Klimmen)
|
neet [SGV (1914)] || neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|