e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
niet bevrucht leeg: lē̜x (Klimmen) Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18] I-11
niet gedijen de kruppel inhebben: ± WLD  haet der kröppel in (Klimmen), geen zin hebben: ± WLD  höbbe genne zin (Klimmen), niet wassen: #NAME?  ’t wis neet (Klimmen) Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)] III-4-3
niet gehalveerde poortvleugel slag: šlāx (Klimmen) Een scharnierende poort bestaat meestal uit twee vertikaal verdeelde planken helften of vleugels. Bedoeld wordt een poortvleugel die niet zelf nog eens gehalveerd is. Zie voor dit laatste het lemma "gehalveerde poortvleugel" (4.1.7). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18.c bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42a; monogr.] I-6
niet gunnen inhouden: i-gehawwe (Klimmen) ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)] III-3-1
niet helder van geest lok in de kop: lòch in d⁄r kop (Klimmen) niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
niet passen niet passen: neet passe (Klimmen) niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)] III-1-3
niet zindelijk niet proper: niet praoper (Klimmen), nog niet proper: nog neet praoper (Klimmen) onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2
nietsnut niksnut: ⁄ne nieksnöt (Klimmen) een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] III-1-4
nieuwe maan jong licht: joonk leech (Klimmen), jooɛ̄nk leech (Klimmen), jónk leech (Klimmen), nieuw licht: nuu-jt leech (Klimmen) maan [donkere ~] [SGV (1914)] || schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4
nieuwjaar nieuwjaar: Nüjjaor (Klimmen), Vgl. pag. 53: jelukzieëlig (... nuijoar): gelukzalig (... nieuwjaar).  nui-joar (Klimmen), nieuwjaarsdag: nujaarsdaag (Klimmen) 1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)] || Nieuwjaar. III-3-2