e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paardekrib krib: krøp (Klimmen), paardskrib: pē̜ ̞škrøp (Klimmen), voerkomp: vōrkomp (Klimmen  [(bak waarin het paardevoer bereid wordt)]  ) De drink- en voerbak die vóór de paarden langs loopt, op een hoogte van ongeveer een meter. Het voer in de krib is meestal vrij fijn (haver, haksel). Zie ook het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). [N 5A, 59a en 59b; L 28, 52; L 42, 3; monogr.] I-6
paardenverzorger paardsknecht: pę̄šknɛx (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]) Persoon die de paarden ondergronds verzorgde. [N 95, 937; monogr.] II-5
paardestal paardsstal: pē̜ ̞š[stal] (Klimmen) De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6
paardestal ondergronds paardsstal: pę̄šštal (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Ondergrondse paardestal. Voorheen werden bij het transport van kolen ondergronds paarden gebruikt. Deze paarden bleven ondergronds in een aparte stal. [N 95, 935] II-5
paardestalzolder boven de voerij: bǭvǝ dǝ vrii̯ (Klimmen), voerijzolder: vrii̯zø̜ldǝr (Klimmen) De zolder boven de paardestal, soms vanuit de schuur te bereiken. Meestal werd er hooi in bewaard; soms sliep de knecht er. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "koestalzolder" (3.4.1). [N 5A, 73a; monogr.] I-6
paardetuig getuig: gǝtȳx (Klimmen), paardsgetuig: pē̜ē˲gǝtȳx (Klimmen), pē̜š˲gǝtȳx (Klimmen) [N 98, 52; monogr.]De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10, II-8
paardsknecht, eerste knecht paardsknecht: pɛ̄š[knecht] (Klimmen) Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.] I-6
paars, violet violet: flèt (Klimmen) paars [SGV (1914)] III-4-4
paasavond paasavond: poasjoavend (Klimmen) paaschavond [SGV (1914)] III-3-3
paasbiecht paasbiecht: de paosjbeech (Klimmen), de paosjbiech (Klimmen), paosjbiech (Klimmen), paosjbieg (Klimmen) De Paasbiecht. [N 96D (1989)] III-3-3