e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
plooirug poekel: pukǝl (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Laura, Julia]) Doordat de koollagen hun oorspronkelijke horizontale ligging hebben verloren, krijgen ze een bepaalde helling. Plooiingen van de laag waarbij de samenhang niet is verbroken, worden zadel en kom genoemd (MBK I pag. 20). Verloopt de plooiing naar boven, dan spreekt men van een zadel of plooirug. [N 95, 841; monogr.] II-5
plooitang plooitang: plūǝtaŋ (Klimmen  [(kleine en grote)]  ), spie-/spijtang: špitaŋ (Klimmen) Tang met twee dwars op de tangbenen staande, brede, platte bekken waarmee metalen platen in een rechte lijn gebogen kunnen worden. Zie ook afb. 172a-b. De tang wordt vooral voor klein buigwerk gebruikt, bijvoorbeeld als men op karwei is. Vuylsteke (pag. 113) kent het woord plooitang ook voor een dubbele ijzeren staaf waartussen men metalen plaat kan buigen. Vgl. hiervoor ook afb. 172c-e. [N 33, 167; N 33, 170; N 64, 9] II-11
pluimenborstel, plumeau plumeau: plumeau (Klimmen), plŭŭmoo (Klimmen) Stoffer bestaande uit een steel waarvan het ene einde bezet is met veren (pluimenborstel, plumeau, poezenbezem) [N 79 (1979)] III-2-1
plukken plukken: plökke (Klimmen) plukken [SGV (1914)] III-1-2
plukken, van fruit plukken: plökke (Klimmen, ... ) plukken [SGV (1914)] I-7
plunderen beroven: beraove (Klimmen), buitmaken: buitmake (Klimmen), inscharren: insjarre (Klimmen), meenemen: mitnumme (Klimmen), pikken: pikke (Klimmen), plunderen: plundere (Klimmen), plunjere (Klimmen) als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)] III-3-1
po, nachtspiegel kamerpot: kaamerpot (Klimmen), pispot: pispot (Klimmen) pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
poeder, pulver mul: möl (Klimmen), poeder: poejer (Klimmen), poejjer (Klimmen), poef: pŏĕf (Klimmen), pulver: pullefer (Klimmen), stub: sjtöb (Klimmen) tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)] III-4-4
poel poel: pōl (Klimmen) Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.] I-8
poel, plas poel: peul (Klimmen), pool (Klimmen) poel, vijver || poelen (mv.) [SGV (1914)] III-4-4