e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pootgoed, pootaardappelen zaadaardappelen: zǭd[aardappelen] (Klimmen) Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22] I-5
pootjebaden platsen: platsje (Klimmen) lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] III-1-2
pootjesblaas tweede waterblaas: twīǝdǝ wātǝrblǭs (Klimmen) De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b] I-11
pop, vrouwelijke zangvogel pop: pop (Klimmen), pŏĕp (Klimmen), wijf: wīēf, wiĕfke (Klimmen), wijfje: wīēf, wiĕfke (Klimmen) vrouwelijke zangvogel (pop) [N 83 (1981)] III-4-1
poppenspel poesjenel: poessjenel (Klimmen), poppenkast: poeppekas (Klimmen) De voorstelling waarin de rollen niet gespeeld worden door mensen maar door marionetten [poesjenellespel]. [N 90 (1982)] III-3-2
populier (alg.) canadas: kanadas (Klimmen), #NAME?  kannedas (Klimmen), -  canadas (Klimmen), Veldeke  d’r kanedas (Klimmen), papelwijde: poapelwiej (Klimmen) De populier in het algemeen (populier, peppel, peppelboom). [N 82 (1981)] || populier [SGV (1914)] || populier (Populus) [DC 69 (1994)] III-4-3
porringdraad metseltouw: dǝ mɛtsǝltǫw (Klimmen) De draad waarmee de boog wordt afgetekend. Eén uiteinde van de draad wordt vastgehecht in het porringpunt, met het andere wordt de boog bepaald. Uit de woordtypen 'metselkoord' (L 292), 'metskoord' (Q 83), 'metsdraad' (L 360) en 'metseltouw' (L 432, Q 111) blijkt dat ook het 'metselkoord' als porringdraad werd gebruikt. In L 414 werd het aftekenen met behulp van een 'klokpasser' ('klǫkpasǝr') gedaan. [N 32, 17f] II-9
porringpunt breekpunt: brē̜kpønt (Klimmen), porringpunt: pǫreŋpønt (Klimmen) Het middelpunt van de cirkel waarvan een te metselen boog een segment is. In het 'porringpunt' wordt de porringdraad vastgehecht. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Porringdraad'. [N 32, 17e; monogr.] II-9
portefeuille portefeuille (fr.): ⁄n portefuij (Klimmen) de kleine, platte, meestal leren, dubbele tas met vakjes, waarin mannen hun bankbiljetten, identiteitsbewijs enz. bij zich dragen [kamtas, portefoelie] [N 89 (1982)] III-3-1
portier portier: portēr (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De portier bewaakt dag en nacht de toegang tot de mijn. [N 95, 124; monogr.] II-5