e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
portiersloge bij de portier: bi dǝr pǫrtēr (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), penningcontrole: penningcontrole (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De ruimte waar de portier zich bevindt. Uit de woordtypen "penningcontrole", "penningenboede" en "markenboede" blijkt dat de portier ook soms de dienstpenningen uitgaf. [N 95, 4] II-5
portiuncula-aflaat portiuncula-aflaat: d`r persjónkele aaflaot (Klimmen), portiuncula aafloot (Klimmen) De portiuncula-aflaat, die verdiend kon worden op het Portiunculafeest op 2 augustus [portsiónkela-ablas?]. [N 96B (1989)] III-3-3
portlandcement portland: pǫrtlant (Klimmen) Cementsoort, bestaande uit ca. 60% kalk, 20% kiezelzuur, 5% ijzeroxyde en 15% leem. Het dankt zijn naam aan de overeenkomst in kleur met de grijze Portlandsteen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(cement)' het lemma 'Cement'. [N 30, 35b] II-9
pos joodje: WLD  jŭŭdje (Klimmen) Hoe noemt u de pos: een zoetwatervis met een groenachtige bruine rug. De onderzijde is zilverwit. Hij is overdekt met bruine vlekjes, ook op de vinnen. Beide rugvinnen zijn door een vlies met elkaar verbonden. Hij kan ongeveer 20cm lang worden (post, pos, [N 83 (1981)] III-4-2
postbode facteur (fr.): d’r fakteur (Klimmen), fakteur (Klimmen), post: poͅs (Klimmen), postbode: Opm. is nieuwe benaming.  posbode (Klimmen) de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND] III-3-1
postelein postelein: postelein (Klimmen) [DC 69 (1994)] I-7
postkoets postkoets: d’r postkoetsj (Klimmen), poskŏĕtsj (Klimmen), postwagen: poswage (Klimmen) een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)] III-3-1
postzegel postzegel: posziëgel (Klimmen), ’ne poszieëgel (Klimmen) het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)] III-3-1
potaarde klei: klɛj (Klimmen  [(voor pottenbakkerij: voor steenbakkerij is het lē̜jm)]  ) Aarde of klei die geschikt is om er aardewerk van te bakken. [N 49, 1a; N 27, 48; L 35, 78; monogr.] II-8
poten planten: plantǝ (Klimmen), poten: pȳt (Klimmen), zetten: zętǝ (Klimmen) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5