25171 |
regen (alg.) |
regen:
raege (Q111p Klimmen)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
ne raegebaog (Q111p Klimmen)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
buitje:
bŭŭjke (Q111p Klimmen),
muggenpis:
muGke-pis (Q111p Klimmen),
zouwel:
gèt zawwel (Q111p Klimmen)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
raegene (Q111p Klimmen)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
raegejaes (Q111p Klimmen),
raengejas (Q111p Klimmen),
regenmantel:
damesraegemantel (Q111p Klimmen),
vrouwlujtsraengemantel (Q111p Klimmen)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18712 |
regenpijpen |
pijpen:
pīēpe (Q111p Klimmen),
regenpijpen:
raegepīēpe (Q111p Klimmen),
raenge-piepe (Q111p Klimmen)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25180 |
regenwolkje |
regenwolkje:
raege-wauwke (Q111p Klimmen),
waterwolkje:
waater-wauwke (Q111p Klimmen),
wolkje:
wuiksjke (Q111p Klimmen)
|
regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
piering:
peiering (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vrij naar het WLD
ne pieëring (Q111p Klimmen),
regenworm:
raegeworm (Q111p Klimmen),
worm:
vrij naar het WLD
ne worm (Q111p Klimmen)
|
pier [SGV (1914)] || pier, aardworm [SGV (1914)] || regenworm [DC 40 (1965)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28260 |
registratiebord |
pinbord:
penbǫrt (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden])
|
Bord waarop de produktie wordt bijgehouden. Op de Domaniale mijn bevond het bord zich ondergronds bij de schacht; het werd bijgewerkt door de seingever. [N 95, 681]
II-5
|
17904 |
reiken naar |
get krijgen:
krīēge (Q111p Klimmen)
|
reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)]
III-1-2
|