28372 |
rubber transportband |
gummiband:
gumibant (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Transportband, vervaardigd uit rubber. [N 95, 644; monogr.]
II-5
|
17767 |
rug |
croupon:
krǝpǫn (Q111p Klimmen),
pokkel:
dr poekel (Q111p Klimmen),
rug:
rök (Q111p Klimmen),
rək (Q111p Klimmen)
|
Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a] || rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
II-10, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (Q111p Klimmen),
rø̜q (Q111p Klimmen)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
19404 |
rug van het lemmer |
rug:
röGk (Q111p Klimmen),
meervoud rögke
rök (Q111p Klimmen)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17640 |
ruggengraat |
rugstrang:
der rögksjtrank (Q111p Klimmen),
dr röksjtrang (Q111p Klimmen)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
ruggenwelver:
ne rögkewellever (Q111p Klimmen),
ruggenwervel:
rögkewervel (Q111p Klimmen),
welver:
enne wèllever (Q111p Klimmen),
wervel:
wèrvel (Q111p Klimmen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33989 |
rugnet |
groot net:
gruǝt nęt (Q111p Klimmen),
vliegendeken:
[vliegendeken] (Q111p Klimmen)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rø̜qrēm (Q111p Klimmen),
rugzeel:
rø̜k˲zęi̯l (Q111p Klimmen)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
21936 |
ruien |
moeten:
moête (Q111p Klimmen),
muiten:
Opm. v.d. invuller: de zin: de moet.
’t moete (Q111p Klimmen),
ruizelen:
ruuzele (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet het volledig vernieuwen van het vederkleed? [N 93 (1983)] || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)]
III-3-2, III-4-1
|
32578 |
ruige mest |
lange mest:
laŋǝ [mest] (Q111p Klimmen),
lange stalmest:
laŋǝ štalmęs (Q111p Klimmen),
ruwe mest:
ruu̯ǝ [mest] (Q111p Klimmen)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|