e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schildersknecht knecht: knɛx (Klimmen), meesterknecht: męjstǝrknɛx (Klimmen), voorman: vyǝrman (Klimmen) [N 67, 99b; monogr.] II-9
schilderswerkplaats verfwinkel: vɛrǝfweŋkǝl (Klimmen), werkplaats: werǝkplātš (Klimmen), winkel: weŋkǝl (Klimmen) De ruimte waar de huisschilder de verf bereidt, zijn voorraden bewaart en in voorkomende gevallen ook verplaatsbare voorwerpen schildert. De werkplaats van een rijtuigschilder is beter ingericht en uitgebreider. Behalve een bergplaats voor materialen en een werkplaats voor verschillende doeleinden is hier een aparte verniskamer. (Zwiers II, pag. 326). [N 67, 99f] II-9
schilfer schilfer: sjillever (Klimmen), ⁄ne sjilfer (Klimmen) een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)] III-4-4
schilfermes schalmmes: šalǝmmɛts (Klimmen) Mes in houten handgreep waarmee men het leer afschilfert. Zie afb. 70. [N 36, 41] II-10
schilmesje, aardappelmesje schilmets: sjelmèts (Klimmen), schilmetsje: sjèlmetske (Klimmen) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schimmel schimmel: šømǝl (Klimmen), voesschimmel: vusšømǝl (Klimmen) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schimmel (plantje) schimmel: sjummel (Klimmen) schimmel (plant) [SGV (1914)] III-4-3
schimpen schampen: sjampe (Klimmen) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-3-1
schip schip: sjeiep (Klimmen), šiəp (Klimmen) schip [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schipper schipper: šipər (Klimmen) schipper [RND] III-3-1