e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smeulen kolen: käöle (Klimmen, ... ) Zacht, langzaam branden zonder vlammen (smeulen, gloeien, veunzen, vrenzen) [N 79 (1979)] III-2-1
smid smid: šmet (Klimmen  [(mv šmej)]  ), šmęjǝt (Klimmen) In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] II-11
smidsas assen: ɛšǝ (Klimmen) De as van het smidsvuur. Kluitendrek is volgens het Kerkraads Woordenboek (pag. 156) de as van klompen kolengruis, vermengd met leem of van bruinkoolbriketten. [N 33, 30] II-11
smidsbed haard: hē̜rt (Klimmen) Het horizontale, van baksteen of ijzer vervaardigde werkvlak van een smidsvuurhaard waarin één of meer stookgaten zijn aangebracht. [N 33, 10; monogr.] II-11
smidsblaasbalg blaasbalk: blǭs˱balǝk (Klimmen), cilinderblaasbalk: silendǝrblǭs˱balǝk (Klimmen), trekblaasbalk: tręk˱blǭs˱balǝk (Klimmen  [(door middel van hefboom)]  ) Een werktuig om lucht aan te zuigen, samen te persen en vervolgens uit te blazen. In de smidse wordt het gebruikt om het vuur aan te wakkeren. Het bestaat uit een puntvormig uitlopende zak met twee of drie compartimenten of uit een tonvormige variant daarvan. Ook zijn er blaasbalgen met twee cilinders. De smidsblaasbalg wordt door middel van een trekmechanisme met de hand of de voet bediend. Zie ook afb. 8. [N 33, 11; N 33, 12a-12c; monogr.] II-11
smidse smidse: šmets (Klimmen) In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
smidshaak bok: bǫk (Klimmen  [(vast en verplaatsbaar)]  ) Werktuig in de vorm van een vaste of draaibare haak aan de muur of een al dan niet verplaatsbare schraag, waarmee de smid lange stukken ijzer ondersteunt die in het vuur liggen. Zie ook afb. 13. In L 290 en L 291 werd gebruik gemaakt van een losse standaard met rol. Ook de opgave steunrol uit Q 108 lijkt te wijzen op een statief waarop een rol is aangebracht. De driepoot uit Q 113 was een los toestel, rustend op drie poten, waarvan het steunend gedeelte met behulp van schroefdraad op de gewenste hoogte kon worden gedraaid. [N 33, 37] II-11
smidskap rookscherm: rǫwkšɛrǝm (Klimmen) Gemetselde of metalen kap boven de smidsvuurhaard waarmee de rook naar de smidsschoorsteen wordt geleid. Zie ook afb. 6. [N 33, 23] II-11
smidsknecht smidseknecht: šmetsknɛx (Klimmen), voorslager: vȳǝršlē̜gǝr (Klimmen) Het woordtype voorslager (Q 2, Q 111) is specifiek van toepassing op een smidsknecht die met een voorhamer werkt. Zie ook de lemmata "voorhamer" en "voorslaan". [N 33, 3; monogr.] II-11
smidskoelbak koelbak: kø̜lbak (Klimmen), lesbak: lęš˱bak (Klimmen) De met water gevulde bak aan de voorzijde van de smidsvuurhaard, waarin gloeiend metaal kan worden afgekoeld. Zie voor het woordtype kisserd ook Wnt (vii-2), kol. 3142, s.v. ɛkissenɛ (4): "gezegd van gloeiend metaal of van vuur dat met water of met een andere vloeistof in aanraking komt."' [N 33, 35; monogr.] II-11