e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spenen afzetten: ’t aafzètte (Klimmen), het nokken afgewennen: cf. VD s.v. "nokken I."2. (volkst.) hikken  ⁄t noeke aafgewenne (Klimmen), spenen: špīǝnǝ (Klimmen) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] || Hoe heet verder: het apart zetten, spenen van de jongen? [N 93 (1983)] || spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)] I-9, III-2-2, III-3-2
sperwer stootvogel: sjtoeëtvoeëgel (Klimmen), sjtôôtvôôgel (Klimmen), wrekel: de kleine soort  vrîêkel (Klimmen) sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)] III-4-1
sperziebonen prinsessenbonen: + WLD  prinsessebôên (Klimmen), struikbonen: Veldeke verzamelnaam / (struik)  sjtroekboeën (Klimmen) De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] I-7
spetteren kissen: kiessje = hitsen van de hond  kiesje (Klimmen), springen: sjpringə (Klimmen) sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)] III-2-3
spie kijl: kīl (Klimmen, ... ) De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Houten of metalen wig die tijdens het zagen in de zaagsnede werd ingedreven om klemmen van de zaag of verkeerd vallen van de boom te voorkomen. [N 50, 11b; N 75, 121d] I-3, II-12
spie van het anker kijl: kī.l (Klimmen), split: šplet (Klimmen) De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.] II-9
spiegel spiegel: sjpeegel (Klimmen) spiegel [SGV (1914)] III-2-1
spiegelglas spiegelglas: špēgǝlglās (Klimmen) Gegoten glas dat door slijpen en polijsten geheel doorzichtig is geworden. Spiegelglas kan in grote diktes en afmetingen geleverd worden en wordt vooral voor winkelruiten gebruikt. [N 67, 89g] II-9
spier spier: en sjpīēr (Klimmen) pees, spier [N 10 (1961)] III-1-1
spiering spiering: WLD  sjpiering (Klimmen) Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)] III-4-2