e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitgestort zaad van de hengst natuur: natȳr (Klimmen), sprongen: šprøŋk (Klimmen) [N 8, 48 en 49] I-9
uitgeteld zijn uitgeteld zijn: (de koe is) ūtgǝtɛlt (Klimmen) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitgieten schenken: sjinke (Klimmen), uitschudden: oetsjödde (Klimmen, ... ) een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)] III-4-4
uitglijden uitglitschen (<du.): oetglietsje (Klimmen), ōētglietsje (Klimmen), uitlitsen: oetlietsje (Klimmen), uitrutschen (<du.): ōētroetsje (Klimmen), uitschampen: oetsjampe (Klimmen) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uithoren: oethuere (Klimmen), uitvissen: oetvössje (Klimmen) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitkomen van de eieren uitvallen: ’t oetvalle (Klimmen) Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)] III-3-2
uitkruiers schurgers: šø̜rǝgǝrs (Klimmen) Arbeiders die de gebakken stenen uit de steenoven naar het tasveld brachten. De in dit lemma opgenomen termen zijn zowel voor de veldoven als voor de ringoven van toepassing. [N 98, 126; N 98, 155; monogr.] II-8
uitleg uitleg: d⁄r oetlèk (Klimmen) het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)] III-3-1
uitleggen uitduiden: oetdüjje (Klimmen), uitleggen: oetlègke (Klimmen) duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] III-3-1
uitneembaar frontje befje: befke (Klimmen), béfke (Klimmen), frontje: fruntje (Klimmen), plastron (fr.): plastron (Klimmen) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3