21392 |
verkoper |
verkoper:
verkuiper (Q111p Klimmen)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
18074 |
verkouden |
verkouden:
ich bin verkawwe (Q111p Klimmen),
verkawwe (Q111p Klimmen)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ich höb n kaw te pakke (Q111p Klimmen),
snop:
ich höb der sjnoep (Q111p Klimmen)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
verdestrueren:
Van Dale: destrueren (<Lat.), vernielen, tenietdoen, omverhalen.
vertesteweere (Q111p Klimmen),
verdoen:
verdôôn (Q111p Klimmen),
verdommeneren:
verdommeneere (Q111p Klimmen),
verfoetelen:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
verfoetele (Q111p Klimmen),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
verfōētelle (Q111p Klimmen),
verklatsen:
>< vgl. Sittard Wb. (pag. 454): verklatsje, verklappen, verklikken.
verklatsje (Q111p Klimmen),
verkloppen:
vgl. Sittard Wb. (pag. 454): verkloppen, verpatsen, versjacheren.
verkloppe (Q111p Klimmen),
verpatsen:
verpatsje (Q111p Klimmen),
versjacheren:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
versjachere (Q111p Klimmen),
voor een tuiterletuit verkopen:
vgl. WNT: tuiterluit -tuiteluit. Tuiterluit, bijna niets, beneden de weerde.
vûûr enne tuiterletuit verkoupe (Q111p Klimmen)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] || Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afslaan:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
aafgeslage (Q111p Klimmen),
aafsjlao (Q111p Klimmen),
minder zijn:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
de baGGe zind minder (Q111p Klimmen)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
27607 |
verlegdienst |
omlegschicht:
omlękšix (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die het transportmiddel in het oude pand van een pijler afbreekt en in het nieuwe pand weer opbouwt. Volgens Van der Maar verlegde men de transportmiddelen in de wisseldienst. [N 95, 494; monogr.; Vwo 224; Vwo 551]
II-5
|
19038 |
verlegen |
beschaamd:
besjaemd (Q111p Klimmen),
besjaemp (Q111p Klimmen),
bleu:
bleu (Q111p Klimmen),
blue (Q111p Klimmen),
blûû (Q111p Klimmen),
schuw:
sjūūj (Q111p Klimmen),
verlegen:
verlaege (Q111p Klimmen),
verlège (Q111p Klimmen)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verlaege zieë (Q111p Klimmen)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28090 |
verleggen |
omleggen:
omlęqǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Maurits])
|
Het transportmiddel in een pijler van het oude naar het nieuwe pand verplaatsen. In tegenstelling tot het "verschuiven" wordt de transportinstallatie daarbij gedemonteerd en in het nieuwe pand weer opgebouwd. [N 95, 493; monogr.; N 95, 267; Vwo 226; Vwo 549]
II-5
|
31283 |
verlengstuk |
hulpstuk:
hø̜lǝpštø̜k (Q111p Klimmen)
|
Een stuk ijzer dat aan een werkstuk wordt vastgezet om dit laatste bij het smeden gemakkelijker te kunnen hanteren. Doorgaans gebruikt men echter een smeedtang. [N 33, 309]
II-11
|