| 18398 |
voile, falie |
voilettetje (<fr.):
velétje (Q111p Klimmen)
|
Korte sluier bij dames en alleen voor het gezicht. [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 31278 |
volder |
volder:
vǫldǝr (Q111p Klimmen
[(plat en rond)]
)
|
Hamer met afgeronde baan die de smid gebruikt bij het rond omsmeden of "rond innemen" van kanten of uitstekende delen van een smeedstuk. Bij smeedwerk met behulp van de volder houdt de smid met zijn rechterhand de steel van dit werktuig vast en met zijn linkerhand de smeedtang met het werkstuk. De smidsknecht slaat vervolgens met de voorhamer op de bovenzijde van de volder. De volder wordt ook vaak gebruikt in combinatie met een ondervolder. De baan van dit werktuig heeft dezelfde vorm als de volder, maar is aan de onderzijde voorzien van een pin die in het aambeeldgat past. Zie ook afb. 38. [N 33, 80; monogr.]
II-11
|
| 22094 |
volière aan het duivenhok |
ren:
de ren (Q111p Klimmen)
|
een grote kooi of volière aan het duivenhok aangebouwd? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 21533 |
volk (natie) |
volk:
vouk (Q111p Klimmen)
|
de gezamenlijke bewoners van een staat [volk, natie, diet] [N 88 (1982)]
III-3-1
|
| 23585 |
volkszang |
samenzang:
samezank (Q111p Klimmen),
volkszang:
volkszank (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vollekszank (Q111p Klimmen)
|
Volkszang, samenzang van de gelovigen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23692 |
volle aflaat |
volle aflaat:
`ne volle aflaot (Q111p Klimmen),
enne volle aaflaot (Q111p Klimmen),
volle aafloot (Q111p Klimmen)
|
Een volle aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 25201 |
volle maan |
volle maan:
vòlle maon (Q111p Klimmen),
volle mond (du.):
volle maon(d) (Q111p Klimmen)
|
schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 28292 |
volle wagen |
volle:
volǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 673b; monogr.]
II-5
|
| 24271 |
volop veren krijgen |
vlug worden:
flök waere (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
volop veren krijgen (vluggen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|