e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wittebrood weg: wèk (Klimmen) wittebrood [SGV (1914)] III-2-3
witten kalken: kalǝkǝ (Klimmen), witten: wetǝ (Klimmen) Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.] II-9
woede gift: gief (Klimmen) hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)] III-1-4
woeker woeker: woeker (Klimmen) onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)] III-3-1
woelen woelen: weule (Klimmen) Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)] III-1-2
woensdagx goensdag: goonsdig (Klimmen, ... ), goonstig (Klimmen) dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || Woensdag [SGV (1914)] III-4-4
woest, onachtzaam lopen batteren: battere (Klimmen), bijzen: bīēze (Klimmen), broezen: brōēze (Klimmen, ... ), slodderen: sjloddere (Klimmen, ... ) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)] III-1-2
woest, wild rijden crossen (<eng.): krosse (Klimmen), varen wie een wilde: Opm. v.d. invuller: fiets en brommer = voertuig.  vare wiej enne wille (Klimmen) woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)] III-3-1
wolfseinde zijkant: zikant (Klimmen  [(meervoud: zikɛnt)]  ) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wolfsgebit, gebroken gebit dobbel gebit: dǫbǝl gǝbet (Klimmen), gebroken gebit: gǝbrǭkǝ gǝbet (Klimmen), gebroken stang: gǝbrǭkǝ štaŋ (Klimmen), trens: trɛns (Klimmen) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10