18035 |
diarree |
aan de dunne:
ān dǝr dønǝ (Q111p Klimmen),
aan de/het schijt:
ān dǝr šīt (Q111p Klimmen),
afgang:
aan d`r aafgank zieë (Q111p Klimmen),
Diarree hebben.
aan d`r aafgank zieë (Q111p Klimmen),
dunne, de -:
aan d`r dunne zieë (Q111p Klimmen),
Diarree hebben.
aan d`r dunne zieë (Q111p Klimmen),
gezwinde-maak-vooraan, de -:
Diarree.
der gezjwiende-maak-vueran (Q111p Klimmen),
schijt:
Diarree hebben.
aan d`r sjiet zieë (Q111p Klimmen),
Plat.
aan d`r sjiet zieë (Q111p Klimmen),
slingerschijt:
Diarree hebben.
sjlingersjiet (Q111p Klimmen),
vlotte-maak-voorwaarts, de -:
Diarree.
der flotte-maak-vurwats (Q111p Klimmen),
Pop.
d`r flotte-maak-vurwats (Q111p Klimmen),
zich de boord van de vot afschijten:
Diarree hebben.
zich t baord van de vot aafsjiete (Q111p Klimmen),
zich het hart afschijten:
Diarree hebben.
zich t hart aafsjiete (Q111p Klimmen)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] || ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)]
I-11, III-1-2
|
27969 |
dichtgroeien |
toeduwen:
tuwdyjǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Gezegd van een mijngang die door de druk op het gesteente langzaam wordt toegedrukt. [N 95, 385; N 95, 386; monogr.]
II-5
|
21310 |
dief |
dief:
deef (Q111p Klimmen),
schelm:
sjelm (Q111p Klimmen)
|
dief [SGV (1914)] || een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19807 |
dienblad |
presenteerblad:
prəsɛntērblāt (Q111p Klimmen),
schenkblad:
šeŋk˂blāt (Q111p Klimmen)
|
dienblad [DC 27 (1955)], [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
19080 |
dienst |
dienst:
deens (Q111p Klimmen),
schicht:
šix (Q111p Klimmen)
|
De werktijd van één man op één dag. [monogr.; Vwo 282; Vwo 617; Vwo 684] || dienst [SGV (1914)]
II-5, III-1-4
|
21753 |
dienstplicht doen |
dienen:
déne (Q111p Klimmen)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21756 |
dienstplicht moeten doen |
opmoeten:
opmotte (Q111p Klimmen)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27746 |
diep boren |
boren:
bǭrǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Diepboringen verrichten om op deze wijze de koollagen op te sporen en te verkennen. [N 95, 169; Vwo 167]
II-5
|
24300 |
dier, beest |
beest:
biès (Q111p Klimmen),
dier:
deer (Q111p Klimmen)
|
beest || dier [SGV (1914)]
III-4-2
|
22050 |
difterie |
het geel:
’t gael (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: difterie: gele vliesjes in bek en keel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|