e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
diarree aan de dunne: ān dǝr dønǝ (Klimmen), aan de/het schijt: ān dǝr šīt (Klimmen), afgang: aan d`r aafgank zieë (Klimmen), Diarree hebben.  aan d`r aafgank zieë (Klimmen), dunne, de -: aan d`r dunne zieë (Klimmen), Diarree hebben.  aan d`r dunne zieë (Klimmen), gezwinde-maak-vooraan, de -: Diarree.  der gezjwiende-maak-vueran (Klimmen), schijt: Diarree hebben.  aan d`r sjiet zieë (Klimmen), Plat.  aan d`r sjiet zieë (Klimmen), slingerschijt: Diarree hebben.  sjlingersjiet (Klimmen), vlotte-maak-voorwaarts, de -: Diarree.  der flotte-maak-vurwats (Klimmen), Pop.  d`r flotte-maak-vurwats (Klimmen), zich de boord van de vot afschijten: Diarree hebben.  zich t baord van de vot aafsjiete (Klimmen), zich het hart afschijten: Diarree hebben.  zich t hart aafsjiete (Klimmen) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] || ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)] I-11, III-1-2
dichtgroeien toeduwen: tuwdyjǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Gezegd van een mijngang die door de druk op het gesteente langzaam wordt toegedrukt. [N 95, 385; N 95, 386; monogr.] II-5
dief dief: deef (Klimmen), schelm: sjelm (Klimmen) dief [SGV (1914)] || een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)] III-3-1
dienblad presenteerblad: prəsɛntērblāt (Klimmen), schenkblad: šeŋk˂blāt (Klimmen) dienblad [DC 27 (1955)], [DC 27 (1955)] III-2-1
dienst dienst: deens (Klimmen), schicht: šix (Klimmen) De werktijd van één man op één dag. [monogr.; Vwo 282; Vwo 617; Vwo 684] || dienst [SGV (1914)] II-5, III-1-4
dienstplicht doen dienen: déne (Klimmen) zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)] III-3-1
dienstplicht moeten doen opmoeten: opmotte (Klimmen) zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)] III-3-1
diep boren boren: bǭrǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Zwartberg, Waterschei]) Diepboringen verrichten om op deze wijze de koollagen op te sporen en te verkennen. [N 95, 169; Vwo 167] II-5
dier, beest beest: biès (Klimmen), dier: deer (Klimmen) beest || dier [SGV (1914)] III-4-2
difterie het geel: ’t gael (Klimmen) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: difterie: gele vliesjes in bek en keel? [N 93 (1983)] III-3-2