25232 |
droog blijven |
droog blijven:
druegblieve (Q111p Klimmen),
druëg-blieve (Q111p Klimmen),
overblijven:
ueverblieve (Q111p Klimmen),
uëver-blieve (Q111p Klimmen),
t blijft over]:
de wauwke drīēve ûûver (Q111p Klimmen),
klieërt op (Q111p Klimmen),
⁄t waer drĭĕf ûûver (Q111p Klimmen)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22043 |
droog snot |
droog snot:
drueg sjnot (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (Q111p Klimmen)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
droogdoek:
druegdook (Q111p Klimmen),
druuegdook (Q111p Klimmen),
schotelsplag:
sjottelsplak (Q111p Klimmen),
spoeldoek:
sjpeuldook (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
29718 |
droogplaats |
baan:
bān (Q111p Klimmen)
|
Het gedeelte van de steenbakkerij waar de vormelingen werden omgeslagen om te drogen tot ze hanteerbaar waren. De droogplaats werd voor de campagne gëgd, zonodig met zand opgevuld en met een verzwaard raamwerk gesleept, zodanig dat het oppervlak naar de kanten licht afhelde. Vervolgens werd het geheel gewalst - Geuskens, pag. 97. Drie meter breedte van de baan werd in Q 17 een zats (zats) genoemd. Was zoɛn stuk volgelegd, dan werd de vormtafel verplaatst. Zie ook het lemma ɛomzettenɛ.' [N 98, 95; monogr.]
II-8
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drȳǝxštǭn (Q111p Klimmen)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
20554 |
drop |
lakrits:
lákrits (Q111p Klimmen),
lakritswater:
lakritswater (Q111p Klimmen)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
lakritswater:
lakrits-waatər (Q111p Klimmen),
sjümke trekke= het schuim uit het flesje trekken
lakritswater (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
monketig (weer):
monketig wéér (Q111p Klimmen),
mònketig waer (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
nat (weer):
eine nate zoimer (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
naat (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
naat waer (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
regenachtig (weer):
raege-echtig (Q111p Klimmen),
raengenechtig (Q111p Klimmen),
vies (weer):
⁄t is vieësj (Q111p Klimmen)
|
druilerig weer || druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
zijpen:
ziepe (Q111p Klimmen)
|
druipen [SGV (1914)]
III-4-4
|