20528 |
afkoken |
afkoken:
aafkaoke (Q111p Klimmen),
broeien:
brujje (Q111p Klimmen),
stoven:
sjtoovə (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
(Komaaf).
aafköms (Q111p Klimmen),
komaf:
kómaaf (Q111p Klimmen)
|
afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
30239 |
afkorten |
(de) boom korten:
bǫwm kǫrtǝ (Q111p Klimmen),
mootjes zegen:
mōtjǝs ˲zē̜gǝ (Q111p Klimmen)
|
Hout, en meer in het bijzonder een boomstam, haaks op de houtvezel in twee stukken zagen. De afgezaagde stukken boomstam hebben bij de kuiper de lengte van een duig, bij de klompenmaker de lengte van een klomp. Zie ook het lemma ɛstuk boomstamɛ en de lemmata ɛbollenɛ bij de vaktaal van de kuiper en ɛbolɛ bij de vaktaal van de klompenmaker. In Venray (L 210) en omgeving werd de houtzager die de boomstam voor onder meer klompenmakers verder in stukken zaagde, houtsnijder (hǭltsnējǝr) genoemd (Venrays woordenboek, pag. 206).' [N E, 6a; N 50, 16a; N 53, 21b; N 53, 22; N 75, 115b; N 97, 44; monogr.]
II-12
|
30715 |
afkrabben |
afkratsen:
āfkratsǝ (Q111p Klimmen),
afschrappen:
āfšrabǝ (Q111p Klimmen),
kretsen:
krɛtsǝ (Q111p Klimmen)
|
Oude verf met behulp van een krabber verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Verfkrabber'. [N 67, 68c; monogr.]
II-9
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
`ne aflaot (Q111p Klimmen),
aafloot (Q111p Klimmen),
enne aaflaot (Q111p Klimmen)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30725 |
aflakken |
aflakken:
āflakǝ (Q111p Klimmen)
|
De laatste laklaag aanbrengen. [N 67, 73]
II-9
|
33050 |
afleggen |
afleggen:
āflęqǝ (Q111p Klimmen),
schobben maken:
šǫbǝ mākǝ (Q111p Klimmen),
uitleggen:
ūtlęqǝ (Q111p Klimmen)
|
De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.]
I-4
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aaflégke (Q111p Klimmen),
op de schoof leggen:
(vroeger noemde men het zo).
op de sjouf légke (Q111p Klimmen)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28197 |
aflichten |
afluchten:
āfløxtǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Met behulp van een veiligheidslamp mogelijk aanwezig mijngas opsporen. Bij een aanwezigheid van mijngas zal zich rond het klein gedraaide vlammetje van de lamp een lichtblauwe doorzichtige lichtkegel vormen. De lengte van de lichtkegel, dus eigenlijk de lengte van de gasvlam, geeft het gehalte mijngas aan. [N 95, 236; monogr.; N 95, 413; Vwo 47; Vwo 337; Vwo 338; Vwo 872]
II-5
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afkijken:
aafkīēke (Q111p Klimmen),
spinzen:
sjpiense (Q111p Klimmen),
uitgapen:
oetgape (Q111p Klimmen),
uitloeren:
ōētlōēre (Q111p Klimmen),
uitspeculeren:
oetsjpikkeleere (Q111p Klimmen),
bespieden
oetsjpikkelére (Q111p Klimmen)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|