e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een paard beslaan beslaan: bǝšlǭ.̜n (Klimmen) Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.] II-11
een pak slaag geven baffen: baffe (Klimmen), doorlaten: durchlaote (Klimmen), dozen: doeëze (Klimmen), insoppen: B.v. ich sop dich ein.  soppe (Klimmen), konkelen: kónkele (Klimmen), loezen: Om de oren slaan.  loeësje (Klimmen), paaien: pajje (Klimmen), paven: pave (Klimmen), pezelen: Ook z.n.  piezzele (Klimmen), priegelen: Ook z.n.  pruegele (Klimmen), sauzen: sawze (Klimmen), schoorrompelen: sjoerrumpele (Klimmen), schoren: sjoere (Klimmen), soppen: B.v. ich sop dich ein.  soppe (Klimmen), tikken: Op zijn kop geven.  tekke (Klimmen), toffelen: toeffele (Klimmen), tossen: toessje (Klimmen), troggelen: traochele (Klimmen), uitdrogen: B.v. ich drueg dich ein oet.  oetdruege (Klimmen), versoppen: B.v. ich sop dich ein.  soppe (Klimmen), violer (fr.): Volgens de informant afkomstig van: Fr. violer.  fioeële (Klimmen), watsen: watsje (Klimmen), zwadriolen: zjwadrioeële (Klimmen), zwamen: zjwame (Klimmen), zwensen: zjwense (Klimmen) pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] III-1-2
een pen verliezen een pen stoten: ’n pen sjtoeëte (Klimmen) Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)] III-3-2
een pijler aantrekken (een pijler) aantrekken: āntrękǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Een pijler in produktie nemen. Volgens een invuller uit Q 121 nam men op de Domaniale mijn een pijler in produktie aan het begin van een dienst. Dan werd namelijk het transportmiddel in bedrijf gezet zodat met de ontginning kon worden gestart. De zegsman uit L 417, die invult voor de mijnen in Waterschei en Zwartberg, maakt een onderscheid tussen "een pijler laten bollen" en "een pijler demarreren". Met de eerste term bedoelt hij het voorafgaand werk dat in de pijler wordt gedaan, terwijl hij onder de tweede verstaat het in produktie nemen van de pijler. [N 95, 200; monogr.; Vwo 14; Vwo 18] II-5
een prijs vragen vragen (voor): Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  vraoge (Klimmen) aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] III-3-1
een priktol bovenhands uitwerpen hakken: hakke (Klimmen) Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)] III-3-2
een rad optrekken het rad ombinden: ǝt rāt˱ ombeŋǝ (Klimmen), het/een rad optrekken: ǝt rāt˱ optre̜kǝ (Klimmen) In het algemeen een wielband om de velg van een karwiel leggen. Zie ook de lemmata ɛbandenhaakɛ en ɛtrekhaakɛ.' [N G, 46c; A 42, 17 add.] II-11
een riek mest gaffel (mest): gafǝl (Klimmen) Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1
een rozenhoedje bidden rozenkrans beden: d`r roeëzekrans bae (Klimmen), der roëzekrans bae (Klimmen), rosekrans bèèje (Klimmen) Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een ruit plaatsen (de/een) ruit inzetten: dǝ rūt˱ enzɛtǝ (Klimmen), inzetten: enzętǝ (Klimmen) Een ruit in de sponning plaatsen en met behulp van kleine spijkertjes, glaspennen en stopverf vastzetten. [N 67, 90c; monogr.] II-9