22385 |
een spel kaarten |
spel:
sjpieel (Q111p Klimmen)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27917 |
een stijl aanpunten |
(stijl/stijlen) aanpunten:
āpøntǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma]),
spitsen:
špetsǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Een houten stijl aan de onderzijde voorzien van een spitse punt. Op deze wijze zal de stijl onder invloed van de dakzakking niet breken, maar aan de punt omkrullen waardoor hij korter wordt. Het woordtype "doppen" (Q 121, Q 121c) is met name van toepassing op het bijkappen van de bovenkant van stijlen. Dat gebeurde wanneer een op maat gekapte stijl bij het plaatsen iets te strak bleek te zitten. Omdat het echter gemakkelijker, maar ook verboden was om de aangepunte onderkant van de stijl te bewerken, is het begrijpelijk dat deze term ook bij het aanpunten werd gebruikt. De plaatselijke term voor "stijl" en "stempel", het object van deze handeling, vindt men in het lemma Stijl. [N 95, 325; N 95, 308; monogr.]
II-5
|
32603 |
een stuk grond enten |
enten:
ɛntǝ (Q111p Klimmen)
|
Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33]
I-1
|
28229 |
een veiligheidslamp aansteken |
aanklitsen:
āklitšǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
aansteken:
āštē̜kǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een veiligheidslamp met behulp van het ontstekingsmechanisme aansteken. [N 95, 250; monogr.]
II-5
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
de hoest hebben:
ich höb der hoos (Q111p Klimmen),
de koorts hebben:
ich höb der kots (Q111p Klimmen),
de snop hebben:
ich höb der sjnoep (Q111p Klimmen),
de snot hebben:
ich höb der sjnot (Q111p Klimmen),
een kou te pakken hebben:
ich höb n kaw te pakke (Q111p Klimmen),
het te pakken hebben:
ich höb t te pakke (Q111p Klimmen)
|
Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulderen:
vȳǝldǝrǝ (Q111p Klimmen),
veulenen:
vȳǝlǝnǝ (Q111p Klimmen)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afscheppen:
ãfšø̜pǝ (Q111p Klimmen)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
33183 |
een voor overslaan |
over de andere voor:
ȳvǝr dǝ aŋǝr vōr (Q111p Klimmen)
|
Bij het poten van aardappelen achter de ploeg een voor overslaan. Bij bijwoordelijke uitdrukkingen moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. ɛTeugɛ in ɛteugvoorɛ is een afleiding van ɛtieënɛ "trekken". [N M, 19; monogr.]
I-5
|
32707 |
een weide scheuren |
akkeren:
[akkeren] (Q111p Klimmen),
stropen:
[stropen] (Q111p Klimmen),
villen:
velǝ (Q111p Klimmen)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
17709 |
een wind laten |
een poep laten:
enne poep laote (Q111p Klimmen),
enne pōēp laote (Q111p Klimmen),
ne poep laote (Q111p Klimmen),
een scheet laten:
enne sjiët laote (Q111p Klimmen),
een windje laten:
e windje laote (Q111p Klimmen),
ene afrijten:
einen aafriete (Q111p Klimmen),
enne aafriete (Q111p Klimmen),
ene laten:
enne laote (Q111p Klimmen),
ene laten vliegen:
ee vleege laote (Q111p Klimmen),
eine laote vlege (Q111p Klimmen),
enne laote vlege (Q111p Klimmen),
kraken:
krake (Q111p Klimmen),
poepen:
poepe (Q111p Klimmen),
prottelen:
prettele (Q111p Klimmen),
stinken:
sjtinke (Q111p Klimmen),
votsen:
votse (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
votsen (Q111p Klimmen),
vòtse (Q111p Klimmen)
|
wind laten [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|