19013 |
er heet aan toegaan |
spannen:
⁄t sjpint (Q111p Klimmen)
|
er heet aan toegaan, er heftig aan toegaan [spannen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27865 |
er wordt geschoten |
(het) brandt:
ǝt brɛnt (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Waarschuwende uitroep vóór het ontsteken van een schietlading. [N 95, 425; monogr.]
II-5
|
22433 |
ereboog |
boog:
boog (Q111p Klimmen),
Mv.: `bäög`.
baog (Q111p Klimmen),
ereboog:
de ereboog (Q111p Klimmen),
der iërebaog vuër de jonge preester (Q111p Klimmen),
dn ieërebaog vuer dn jónge preester (Q111p Klimmen),
ieerebaog (Q111p Klimmen)
|
De ereboog voor de jonge priester. [N 96D (1989)] || Een boog opgericht over iemands weg als eerbewijs, bijv. bij een feest [boog, triumf, toog]. [N 88 (1982)] || Een triumfboog of ereboog ter versiering van de straten [triejoemfboaëg]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
24046 |
ereboog voor de jonge priester |
ereboog:
de ereboog (Q111p Klimmen),
der iërebaog vuër de jonge preester (Q111p Klimmen),
dn ieërebaog vuer dn jónge preester (Q111p Klimmen)
|
De ereboog voor de jonge priester. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20374 |
ereboog voor het bruidspaar |
ereboog:
der ereboog veur ut broedspaar (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
dr ieërebaog vuur t broedspaar (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
enne iërebaog buër t broetspaar (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
de ereboog voor het bruidspaar [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
33610 |
erf |
erf:
ɛrəf (Q111p Klimmen),
goed:
gōt (Q111p Klimmen),
hof:
hōͅf (Q111p Klimmen),
mest:
meͅs (Q111p Klimmen)
|
I-7
|
33641 |
erf en omliggende landerijen |
erf:
ɛrǝf (Q111p Klimmen),
gewande:
gǝwan (Q111p Klimmen),
goed:
gōt (Q111p Klimmen),
hof:
hǭf (Q111p Klimmen)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
20217 |
erfenis |
erfenis:
erfenis (Q111p Klimmen)
|
het geheel van wat iemand van een overledene krijgt [erfenis, erf] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20300 |
erfgenaam |
erfgenaam:
erfgenaam (Q111p Klimmen)
|
degene die een erfenis of een gedeelte daarvan krijgt [erfgenaam, erf] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22121 |
ergens buiten het hok blijven zitten |
blijven zitten:
zitte blieve (Q111p Klimmen)
|
Hoe zegt men: het blijven zitten ergens buiten het hok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|