21345 |
fluisteren |
fluisteren:
fluustere (Q111p Klimmen)
|
lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22123 |
fluiten naar de duiven |
fluiten:
fluite (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U het fluiten naar de duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flwār (Q111p Klimmen)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
33755 |
fokmerrie |
veulensmeer:
vȳǝlǝsmē̜r (Q111p Klimmen)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
fonkelen:
fonkele (Q111p Klimmen),
fónkele (Q111p Klimmen),
schitteren:
sjittere (Q111p Klimmen)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
drinkgeld (Q111p Klimmen)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34119 |
forsgebouwde koe |
stukkige koe:
štø̜kegǝ kǫu̯ (Q111p Klimmen),
zware koe:
žwǭr kǫu̯ (Q111p Klimmen)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
33528 |
framboos |
framboos:
mv: -e
framboose (Q111p Klimmen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
`ne broene pater (Q111p Klimmen),
broene pater (Q111p Klimmen),
eine broene pater (Q111p Klimmen),
franciscaan:
enne fransiskaan (Q111p Klimmen)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (Q111p Klimmen),
frānjǝl (Q111p Klimmen)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|