30717 |
gebladderd |
geblaard:
gǝblø̜̄rt (Q111p Klimmen),
gǝblǭrt (Q111p Klimmen),
gebladderd:
gǝbladǝrt (Q111p Klimmen)
|
Gezegd van schilderwerk waarvan de verflagen blaren vertonen. [N 67, 69b; L 32, 78; monogr.]
II-9
|
30037 |
gebluste kalk |
gebluste kalk:
gǝblø̜s˱dǝ kalǝk (Q111p Klimmen),
gǝblø̜š˱dǝ kalǝk (Q111p Klimmen),
geleste kalk:
gǝlɛš˱dǝ kalǝk (Q111p Klimmen),
poederkalk:
pujǝrkalǝk (Q111p Klimmen)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
20182 |
geboren worden |
geboren werden:
gebaore waere (Q111p Klimmen)
|
Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18335 |
gebreide kous |
strikhoos:
sjtrikhaos (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18620 |
gebreide wollen muts |
trekmuts:
trek-mötsj (Q111p Klimmen),
trekmutsj (Q111p Klimmen),
wollen muts:
wölle mutsj (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Gebreide muts. [N 25 (1964)] || muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] || vrouwenmuts, zwarte, dikke gebreide ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkelijk:
#NAME?
gebriekelig (Q111p Klimmen)
|
gebrekkig [SGV (1914)]
III-1-2
|
21320 |
gebrekkig spreken |
stamelen:
sjtamele (Q111p Klimmen)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebroek (Q111p Klimmen),
gebrōēk (Q111p Klimmen)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)] || gebruik [SGV (1914)]
III-3-2
|
21492 |
geburen |
buurlui:
buurluuj (Q111p Klimmen),
naburen:
de naobere (Q111p Klimmen),
naobesj (Q111p Klimmen)
|
alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28106 |
gedeeltelijk opvullen |
pfuschen:
fušǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Open ruimten in de opvulling laten. Dit werd volgens Lochtman (pag. 173) vroeger, toen er nog met de hand werd opgevuld, uit luiheid gedaan. Volgens een invuller uit Q 121 kon de term "pfuschen" ook worden gebruikt voor het verwerken van oud hout in de opvulling in plaats van stenen. Dit was ten strengste verboden omdat het mijnschade kon veroorzaken. Zie ook het lemma Een Stuk Mijngang Onopgevuld Laten, Wld II.4, pag. 82. [N 95, 553; N 95, 554; monogr.; div.]
II-5
|