28250 |
geleidingsbomen |
glijbomen:
glęjbø̄m (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Maurits]),
strossbomen:
štrosbø̜jm (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.]
II-5
|
23501 |
gelezen mis |
leesmis:
laesmès (Q111p Klimmen),
lèèsmès (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
stille mis:
sjtil mès (Q111p Klimmen)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
(zich) gelijken:
zich gelieke (Q111p Klimmen),
gelijken:
gelieke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
lijken:
lieke (Q111p Klimmen),
lijken op:
lieke op (Q111p Klimmen),
schijnen:
sjiene (Q111p Klimmen),
trekken:
trèkke (Q111p Klimmen),
weg hebben van:
weghöbbe van (Q111p Klimmen)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
quitte (fr.):
kiet (Q111p Klimmen)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22114 |
gelijktijdig lossen |
samen lossen:
same losse (Q111p Klimmen)
|
het gelijktijdig lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23949 |
gelofte |
gelofte:
ein gelofte (Q111p Klimmen),
n gelofte (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23880 |
geloftegeschenk |
ex-voto (<lat.):
ex voto (Q111p Klimmen),
ex-voto (Q111p Klimmen)
|
Een geloftegeschenk, beloftegift uit dankbaarheid voor een verkregen gunst of voor de genezing van een kwaal, een ex-voto. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
gelauf (Q111p Klimmen),
gelouf (Q111p Klimmen),
t gelouf (Q111p Klimmen),
ut gelauf (Q111p Klimmen)
|
geloof [SGV (1914)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23710 |
geloofd zij jezus christus |
geloofd zij jezus christus:
Geloofd zij Jezus Christus (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
geloofd zij Jezus Kristus (Q111p Klimmen)
|
De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
gluive (Q111p Klimmen)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|