34002 |
aftuigen |
uitdoen:
ūt˱dōǝn (Q111p Klimmen)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
28379 |
afvoerband |
afvoerband:
āfvø̄rbant (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Bandtransporteur voor de afvoer van de gewonnen kolen. Het woordtype "a.b." (L 265, Q 33) is een afkorting voor afvoerband. [N 95, 637; monogr.]
II-5
|
19429 |
afwasborstel |
afwasborstel:
aafwèsjbösjtel (Q111p Klimmen),
borstel:
buesjtel (Q111p Klimmen),
busjtel (Q111p Klimmen),
bösjtel (Q111p Klimmen)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
spoelbak:
sjpeulbak (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
speulbak (Q111p Klimmen),
spoelkomp:
sjpeulkomp (Q111p Klimmen),
sjpeulkómp (Q111p Klimmen),
waskomp:
wèsjkómp (Q111p Klimmen)
|
afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
schotelswater:
sjòttelswater (Q111p Klimmen),
spoelwater:
sjpeulwater (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)]
III-2-1
|
22177 |
afwisselen bij het broeden |
aflossen:
aaflosse (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet verder: afwisselen bij het broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21682 |
afzetten |
stropen:
sjtruipe (Q111p Klimmen)
|
meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23648 |
agnus dei |
agnus dei:
anjus deeie (Q111p Klimmen),
Anjus Deï (Q111p Klimmen),
d`r Agnus Dei (Q111p Klimmen)
|
Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24788 |
agrimonie |
agrimonie:
Veldeke
owermoenje (Q111p Klimmen),
leverkruid:
Veldeke agrimonie
laeverkroed (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
agrimonia [N 92 (1982)] || agrimonie [N 92 (1982)] || Agrimonie (agrimonia eupatoria 30 tot 140 cm grote plant. De stengels zijn klierachtig ruw behaard; de bladeren zijn langwerpig, geveerd. Aan de onderkant zijn ze grijs behaard. De bloemen bevinden zich in een lange aar en zijn geel; de kelk is met de v [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24648 |
akelei |
akelei:
Veldeke
akelei (Q111p Klimmen)
|
Akelei (aquilegia vulgaris 30 tot 80 cm hoog. De stengels groeien rechtop en zijn bovenaan vertakt; de bladeren zijn meestal 3-tallig met brede, diep gekartelde blaadjes; de bloemen zijn groot en hangend, de kroonbladeren zijn trechtervormig, met aan de [N 92 (1982)]
III-4-3
|