17564 |
gewricht |
gewerf:
e gewerf (Q111p Klimmen),
gewerf (Q111p Klimmen),
t gewèrref (Q111p Klimmen)
|
gewricht [SGV (1914)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
27594 |
gezellenhuis |
gezellenhuis:
gǝzęlǝhūs (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het gebouw waar vrijgezellen uit andere provincies en landen die in de mijnen komen werken, worden gehuisvest. De invuller uit Q 3 merkt daarover voor de mijnen in Winterslag en Waterschei op dat in Belgisch-Limburg de gezellenhuizen vanwege de franssprekende mijndirecties ten onrechte de naam "hotel" met een bijkomende benaming in het Frans kregen, bijvoorbeeld Hotel Central, Terminus, Concordia, Pologne, enz. [N 95A, 17]
II-5
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
de kòmpenie (Q111p Klimmen)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gezich (Q111p Klimmen),
gəzich (Q111p Klimmen)
|
gezicht [DC 01 (1931)] || Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
bakkes:
bakkes (Q111p Klimmen),
baviaan:
baviaan (Q111p Klimmen),
gevreets:
gevrééts (Q111p Klimmen),
gezicht:
gezich (Q111p Klimmen),
knots:
knötsj (Q111p Klimmen),
kop wie een riethamer:
ne kop wie ne riethamer (Q111p Klimmen),
mommegezicht:
mommegezicht (Q111p Klimmen),
muil:
Plat.
moel (Q111p Klimmen),
schone kop:
moeilijk leesbaar
sjoene kop (Q111p Klimmen),
smoel:
sjmoel (Q111p Klimmen),
smoel (Q111p Klimmen),
snuits:
sjnōēts (Q111p Klimmen),
Plat.
sjnoets (Q111p Klimmen),
tronie:
troonie (Q111p Klimmen),
zoldesgezicht:
zîêne zöldesjgesich (Q111p Klimmen)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
huishouden:
⁄t hoeshawwe (Q111p Klimmen)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gezónd (Q111p Klimmen)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23278 |
gezongen mis |
gezongen mis:
`n gezònge mès (Q111p Klimmen),
gezonge mès (Q111p Klimmen),
hoogmis:
hoëmès (Q111p Klimmen)
|
Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gemad:
gǝmāt (Q111p Klimmen)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
18038 |
gezwel |
gezwel:
e gezjwèl (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|