18239 |
armband |
armband:
ermband (Q111p Klimmen),
erremband (Q111p Klimmen)
|
band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21709 |
armbestuur |
armbestuur:
ermbesjtuur (Q111p Klimmen),
érrembesjtuur (Q111p Klimmen)
|
de instelling die zich tot doel stelt arme mensen te ondersteunen [arme, armekom-mer, grootvaal, armbestuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23355 |
armenbanken |
a-banken:
waore ummer vriej omdatste genne elter zoogs
de aa-benk (Q111p Klimmen),
b-banken:
de B-benk (Q111p Klimmen),
oude banken:
áábenk (Q111p Klimmen),
vrijbanken:
vriejbenk (Q111p Klimmen),
vrije plaatsen:
vriej plaatsje (Q111p Klimmen)
|
De banken achter in de kerk, die niet werden verpacht [gemeine banken, vrije banken, ermebanke, vrije plaatsen?]. [N 96A (1989)] || De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21294 |
armoedig |
armoedig:
ērmeudig (Q111p Klimmen)
|
armoedig [SGV (1914)]
III-3-1
|
25055 |
armvol |
armvol:
(h)errevel (Q111p Klimmen),
enne ervel höj (Q111p Klimmen),
ennen hèrvel hui-j (Q111p Klimmen),
hellever (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
hervel (Q111p Klimmen),
hērvǝl (Q111p Klimmen),
hɛlǝvǝr (Q111p Klimmen),
ɛrvǝl (Q111p Klimmen),
⁄nen hellever (Q111p Klimmen),
⁄nen hellever huij (Q111p Klimmen)
|
armvol || armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || de hoeveelheid die men met de armen kan omvatten [armvol, elver, ervel, speet] [N 91 (1982)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
20070 |
aronskelk |
kogel:
Veldeke \'aaronskelk\'
koeëgel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
aaronskelk [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21570 |
arresteren |
aanhouden:
aanhawte (Q111p Klimmen),
arresteren (<fr.):
arrestere (Q111p Klimmen),
gevangen nemen:
gevange numme (Q111p Klimmen),
vastzetten:
vaszètte (Q111p Klimmen)
|
iemand in hechtenis nemen [bekommeren, arresteren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19499 |
as van het vuur |
assen:
esche (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
34578 |
asarm |
arm:
ɛrǝm (Q111p Klimmen),
schenkel:
šeŋkǝl (Q111p Klimmen),
(mv)
šeŋkǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
Elk van de uiteinden van de as die door de naven steken. Een asarm is steeds van metaal. [N 17, 53; N G, 48d; monogr]
I-13
|
32672 |
asblok |
asblok:
as˱blǫk (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
aslade:
aslā (Q111p Klimmen),
assenbed:
asǝbęt (Q111p Klimmen)
|
Het als ashouder of als as fungerende houten blok waaraan de wielen van de voorploeg bevestigd zijn. [N 11, 31.I.a; N 11A, 97a] || Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-1, I-13
|