33642 |
huisakker |
gewande:
gewande (Q111p Klimmen),
gǝwan (Q111p Klimmen)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hoeshauwe (Q111p Klimmen)
|
huishouden [SGV (1914)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
Veldeke
’n karkol (Q111p Klimmen),
WLD
karkòl (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
mösj (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || musch [SGV (1914)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleeg (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)]
III-4-2
|
19427 |
huisvuil |
afval:
aafval (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33609 |
huisweide |
bleek:
bleͅi̯k (Q111p Klimmen),
de bleik (Q111p Klimmen),
grasveld:
graasveld (Q111p Klimmen),
huiswei:
hūs[wei} (Q111p Klimmen)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
I-7
|
23732 |
huiszegen |
huiszegen:
der hoeszaege (Q111p Klimmen),
hoeszege (Q111p Klimmen),
huiszengen:
d`r hoeszèènge (Q111p Klimmen)
|
De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23754 |
huiszegening |
zegening:
zegening (Q111p Klimmen)
|
De huiszegening op Driekoningen of op Paaszaterdag. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24173 |
huiszwaluw |
zwalber:
zjwalber (Q111p Klimmen)
|
huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)]
III-4-1
|