33182 |
inleggen (in een voor) |
leggen:
lęqǝ (Q111p Klimmen),
planten:
[planten] (Q111p Klimmen)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19524 |
inmaakpot |
zuurmoesbaar:
voor het bewaren van zuurkool
zoermoosbaar (Q111p Klimmen)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30723 |
inschuren |
inschuren:
enšūrǝ (Q111p Klimmen)
|
Met behulp van puimsteen in de natte grondverf schuren om de verflaag te doen hechten aan de plamuurlaag. [N 67, 72b]
II-9
|
29750 |
inslaan |
brikken schurgen:
brekǝ šø̜rǝgǝ (Q111p Klimmen),
inschurgen:
enšø̜rǝgǝ (Q111p Klimmen),
ešø̜rǝgǝ (Q111p Klimmen),
inzetten:
enzę ̞tǝ (Q111p Klimmen)
|
De droge vormelingen naar en in de oven brengen. De invuller uit Q 111 maakt een onderscheid tussen het aanvoeren en het opstapelen van de stenen. De eerste handeling duidt hij aan met de term brikken schurgen, de tweede met inzetten. Het lemma bevat zowel opgaven voor de veldoven als voor de meer fabrieksmatig georganiseerde steenovens. [N 98, 118; N 98, 152; monogr.]
II-8
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
i(n)sjlaon (Q111p Klimmen)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34001 |
inspannen |
aanspannen:
ānšpanǝ (Q111p Klimmen),
inspannen:
enšpanǝ (Q111p Klimmen),
voorspannen:
vȳǝršpanǝ (Q111p Klimmen)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
34658 |
instapgreep |
handgreep:
(mv)
handgrepen (Q111p Klimmen)
|
Elk van de ijzeren greep naast de deur van het rijtuig, die het instappen vergemakkelijken. [N 101, 19]
I-13
|
28133 |
instorting |
brok:
brux (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het plots inzakken van het dak van de mijngang of een instorting in een galerij of steengang. [N 95, 901; N 95, 929; N 95, 843; monogr.; Vwo 172; Vwo 398]
II-5
|
28173 |
intrekkende schacht, instromingsschacht |
intrekkende schacht:
entrękǝndǝ [schacht] (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De schacht waarlangs de verse lucht het ondergrondse gedeelte van de mijn wordt binnengevoerd. De opgaven "beur één", "put één" en "schacht één" duiden het nummer aan van de schacht die op de desbetreffende mijn als instromingsschacht wordt gebruikt. Zo vermeldt de invuller uit L 417 dat men op de mijnen in Zwartberg en Waterschei de oneven nummers voor de intrekkende schachten gebruikt, terwijl men de uitstromingsschachten even nummers geeft. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Luchtstroom. De fonetische documentatie van het woord (schacht) vindt men in het lemma Schacht. [N 95, 205; monogr.]
II-5
|
23605 |
introïtus |
introtus (<lat.):
der intrewietes (Q111p Klimmen),
introïtes (Q111p Klimmen),
introïtus (Q111p Klimmen)
|
De intredezang, introïtus, door het koor gezongen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|