id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28035 | inzakken, zich zetten | inzakken: ezakǝ (Klimmen [(Oranje-Nassau I / III / IV)] [Domaniale]), zich leggen: zex Ięqǝ (Klimmen [(Oranje-Nassau I / III / IV)] [Eisden]) | Gezegd van de daklaag, wanneer deze zakt. Door de koolontginning maakt men ruimte in de koollaag. Door het enorme gewicht dat zowel op de koollaag als op de gesteentelagen drukt, willen de daklagen boven de gemaakte ruimte gaan zakken (Driessen pag. 152-153). Deze druk kan een steun zijn bij het werk van de koolhouwer, omdat ze een wat brekende werking uitoefent op de resterende koollaag. [N 95, 524; N 95, 389] II-5 |
21867 | inzet | inzet: d⁄r izat (Klimmen) | de inzet door de verkoper gedaan om de prijs op te voeren op een veiling [schut, buurmansschut] [N 89 (1982)] III-3-1 |
22328 | inzet bij het spel | inzet: izat (Klimmen), pot: pot (Klimmen) | Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
21986 | inzetgeld | poulegeld (<fr.): poul-geld (Klimmen) | het inleggeld (inzetgeld) per duif? [N 93 (1983)] III-3-2 |
29751 | inzetter | enzetter: enzę ̞tǝr (Klimmen) | De arbeider die de droge vormelingen onder leiding van een deskundige die meestal ook als stoker fungeert, in de oven plaatste. In Q 111 maakte men een onderscheid tussen de schurger (ēø̜r\g\r) die de stenen aanvoerde en de inzetter (enzę ̞t\r) die de stenen in de oven plaatste. [N 98, 119; N 98, 153; monogr.] II-8 |
20827 | inzouten | pekelen: piekele (Klimmen), pieèkele (Klimmen), zouten: zawte (Klimmen) | Wat is bij u de uitdrukking voor het inzouten van het vlees? [N 104 (2000)] || zouten (mv.?) [SGV (1914)] III-2-3 |
17593 | iris | het wit van het oog: t wit van `t oug (Klimmen) | Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt (iris, oogappel). [N 106 (2001)] III-1-1 |
21915 | jaarduif | jarige, een ~: ’ne jäörige (Klimmen) | een jonge duif van één jaar? [N 93 (1983)] III-3-2 |
23514 | jaargetijde | jaardienst: jaordienst (Klimmen), Vroeger zei men eerder `jaorgetiej`. jaordeen (Klimmen), jaargetijd: jaorgetied (Klimmen) | Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
21851 | jaarmarkt | jaarmarkt: d⁄r jaormêrt (Klimmen) | de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)] III-3-1 |