34074 |
jaarring |
jaarring:
jǭreŋ (Q111p Klimmen)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18705 |
jacquetjak |
jacquelet (<fr.):
[sic; jacquelet?]
sjékkelèt (Q111p Klimmen),
jak:
langer
jak (Q111p Klimmen)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
zjakaet (Q111p Klimmen),
zjekét (Q111p Klimmen),
lang zwart:
lank zjwart (Q111p Klimmen)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21181 |
jagen |
jagen:
jage (Q111p Klimmen),
trekken:
trèkke (Q111p Klimmen)
|
voorttrekken van een trekschuit [jagen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18259 |
jak |
basquinetje (<fr.):
baskĭĕntje (Q111p Klimmen),
bloes met lange mouwen en een hoge kraag:
blōēs mit lang moewwe en ne hôôge kraag (Q111p Klimmen),
jak:
jak (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
kapotje (<fr.):
kepőtje (Q111p Klimmen),
kazavek:
kasjevék (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
stoep:
sjtoep (Q111p Klimmen),
taillebloes (<fr.):
taalje-blōēs (Q111p Klimmen)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak [SGV (1914)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
zjaloes (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
gelei:
zjelei (Q111p Klimmen),
zjəlei (Q111p Klimmen),
jam:
zjem (Q111p Klimmen),
zjém (Q111p Klimmen)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19039 |
jammer |
jammer:
⁄t is jao:mer (Q111p Klimmen),
⁄t is jaomer (Q111p Klimmen),
⁄t is jáomer (Q111p Klimmen),
spijtig:
⁄t is sjpietig (Q111p Klimmen),
zonde:
⁄t is zung (Q111p Klimmen)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
19927 |
janken |
joenken:
Veldeke
joenke (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
21146 |
janplezier |
bolderwagen:
bolderwage (Q111p Klimmen),
janplezier:
janplǝzēr (Q111p Klimmen)
|
een grote open wagen met dwarsbanken [bankwagen, sjarban, jan-plezier] [N 90 (1982)] || Vierwielig rijtuig met zes tot acht banken voor een groot gezelschap. De koetsier heeft een aparte bok [N 17, 5; N 101, 12; N G, 51]
I-13, III-3-1
|