22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
stoppen krijgen:
hae kriet de sjtoeppe (Q111p Klimmen)
|
Hoe zegt men van een jong: "met schietende pluimen"? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
stoppenjongen:
’ne sjtoeppe jónge (Q111p Klimmen)
|
een jong met schietende pluimen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
naakt:
naaksj (Q111p Klimmen),
nog niet vlug:
nog neet flök (Q111p Klimmen)
|
nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)] || nog niet in staat om te vliegen, gezegd van jonge vogels (kak, kwak) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
bagge:
Veldeke varken
bak (Q111p Klimmen),
Veldeke varken: mv.
bagke (Q111p Klimmen),
bokje:
Veldeke het mnl. jong van een schaap of geit
e böksjke (Q111p Klimmen),
dier:
Veldeke het ml. kalf
duur (Q111p Klimmen),
diertje:
WLD
deerke (Q111p Klimmen),
germ:
Veldeke het vrl. jong van een schaap of geit
’n girm (Q111p Klimmen),
jong:
joŋ (Q111p Klimmen),
jŏŏng (Q111p Klimmen),
WLD
jonk (Q111p Klimmen),
jonge hond:
Veldeke hond
’ne jónge hónd (Q111p Klimmen),
jonge kat:
Veldeke kat
’n jóng kat (Q111p Klimmen),
kalf:
Veldeke koe
e kawf (Q111p Klimmen),
Veldeke koe: mv.
kawver (Q111p Klimmen),
klein beestje:
klein bieëske (Q111p Klimmen),
lam:
Veldeke schaap en geit
e lamp (Q111p Klimmen),
Veldeke schaap en geit: mv.
lammer (Q111p Klimmen),
stier:
Veldeke het ml. kalf
sjteer (Q111p Klimmen),
veulen:
Veldeke paard
e vuele (Q111p Klimmen),
vis:
Veldeke het vrl. kalf
’n vaesj (Q111p Klimmen)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (ve dier) [SGV (1914)] || klein beestje [DC 37 (1964)]
I-11, III-4-2
|
34025 |
jong van een rund |
kalf:
kalf (Q111p Klimmen)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q111p Klimmen),
baq (Q111p Klimmen),
varkentje:
vɛrǝkškǝ (Q111p Klimmen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
24304 |
jonge brasem |
bliek:
WLD
bleek (Q111p Klimmen)
|
De jonge brasem is zilverglanzend (bleek, bliek) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21910 |
jonge duif |
jonge, een ~:
’ne jónge (Q111p Klimmen),
pieper:
’ne pieper (Q111p Klimmen)
|
een jonge duif jonger dan één jaar? [N 93 (1983)] || Hoe heet een jonge duif, nog te jong om mee te spelen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gɛu̯skǝ (Q111p Klimmen)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
gętjǝ (Q111p Klimmen)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|