18677 |
kap van een lange schoudermantel |
kap:
kap (Q111p Klimmen),
muts:
mutsj (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34654 |
kap van het rijtuig |
dak:
dāk (Q111p Klimmen)
|
Kap van het rijtuig. Deze kap kan bij de meeste rijtuigen opengeklapt worden. [N 101, 15]
I-13
|
23272 |
kapelaan |
kapelaan:
`ne kaplaon (Q111p Klimmen),
eine keplaon (Q111p Klimmen),
enne keplaon (Q111p Klimmen),
kapelanij:
van de kapelaan
de kapelaniej (Q111p Klimmen)
|
Een kapelaan [ôngerpastoeër]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23489 |
kapelletje |
kapel:
kepél (Q111p Klimmen),
n kapel (Q111p Klimmen),
kapelletje:
e kapelke (Q111p Klimmen),
kapelke (Q111p Klimmen),
kepélke (Q111p Klimmen)
|
Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29946 |
kaphamer |
kaphamer:
kaphāmǝr (Q111p Klimmen),
steenkapper:
štęjnkapǝr (Q111p Klimmen)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de bikhamer heeft aan één uiteinde een horizontale, spits toelopende staart, terwijl het andere uiteinde van een verticale, spits toelopende staart is voorzien. Er bestaan ook uitvoeringen waarvan de kop aan één kant is uitgevoerd met een dik vierkant uiteinde, terwijl de andere kant een horizontaal spits toelopende staart heeft. Zie ook afb. 8. Het woord 'verkeerhamer' werd volgens Van Houcke (pag. 132) in Turnhout en omgeving gebruikt. [N 30, 15a; monogr.]
II-9
|
29949 |
kapheep |
heep:
hiǝp (Q111p Klimmen),
wapen:
wǭpǝ (Q111p Klimmen),
zeissele:
zęsǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
Hakmes waarmee men mortelresten van oude metselstenen verwijdert. Zie ook afb 10. [N 30, 15d; monogr.]
II-9
|
18293 |
kapmantel |
caban (fr.):
kabao (Q111p Klimmen),
kaba͂o (Q111p Klimmen),
Uitspr. als Fr. cabon.
kabao (Q111p Klimmen),
fuik:
[sic]
fōēk (Q111p Klimmen),
huik:
Van Dale: I. huik, 1. lange kapmantel zonder mouwen, voorheen zowel door mannen als door vrouwen gedragen.
hōēk (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
kapmantel:
kapmantel (Q111p Klimmen),
wijde, losse mantel:
wiĕj-je losse mantel (Q111p Klimmen)
|
jak; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kapmantel, grote zwarte ~, zeer ruime aan de hals gerimpelde cape die tot de voeten reikt en voorzien is van een grote muts [mantielie] [N 25 (1964)] || schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30672 |
kapmes |
kapmes:
kapmɛts (Q111p Klimmen)
|
Mes dat wordt gebruikt voor het uithakken van oude stopverf uit sponningen. [N 67, 54d]
II-9
|
18417 |
kapoets |
kapoets:
Caban.
keboetsj (Q111p Klimmen)
|
kapoets, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18176 |
kapothoedje |
kapothoedje (<fr.):
Klein hoedje met strikken onder de kin.
kapotheudje (Q111p Klimmen),
zie afb. 039c.
kepötheudje (Q111p Klimmen)
|
kepothoedje, kaputje, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|