21715 |
belasting |
belasting:
belasting (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21716 |
belastingbiljet |
aanslag:
aansjlaag (Q111p Klimmen),
belastingbiljet:
belastingbiljet (Q111p Klimmen),
belastingbrief:
belastingbreef (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33960 |
bellen aan het haam |
bellen:
bɛlǝ (Q111p Klimmen),
bellenkrans:
bɛlǝkrans (Q111p Klimmen),
schellen:
šɛlǝ (Q111p Klimmen),
schellenband:
šɛlǝbant (Q111p Klimmen
[(kleine bellen in verschilllende tonen)]
),
schellenkrans:
šɛlǝkrans (Q111p Klimmen)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
33945 |
bellen aan het hoofdstel |
bellen:
bɛlǝ (Q111p Klimmen)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
23951 |
belofte |
belofte:
belofte (Q111p Klimmen),
n belofte (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Een belofte. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21600 |
belofte niet houden |
zijn belofte niet nakomen:
⁄n belofte neet naokómme (Q111p Klimmen)
|
een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
Belaoke Paosje (Q111p Klimmen),
beloke Posche (Q111p Klimmen),
gebroken pasen:
Gebraoke Paosje (Q111p Klimmen),
gebroake Poasje (Q111p Klimmen)
|
beloken Paschen [SGV (1914)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21464 |
beloven |
beloven:
belaove (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
verspreken:
versjprèke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)]
III-3-1
|
21190 |
bemanning |
bemanning:
bemanning (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
scheepsvolk:
sjiëpsvollek (Q111p Klimmen)
|
de bemanning van een schip [bemanning, équipage] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (Q111p Klimmen)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|