21846 |
onbeschaafd |
onbeschoft:
ònbesjoefd (Q111p Klimmen)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
onbeschaamd:
ónbesjaemd (Q111p Klimmen)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
foetelaar:
foetelaer (Q111p Klimmen),
koetelaar:
koeddeléér (Q111p Klimmen),
krammes:
vgl. Sittard Wb. (pag. 196): krammes, vuilpoes; kramsvogel, Turdus pilaris.
krammes (Q111p Klimmen),
luiszak:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
lōēszak (Q111p Klimmen),
niks op de noten hebben:
haet nieks op de nööt (Q111p Klimmen),
onbetrouwbaar (bn.):
onbetroewbaar (Q111p Klimmen),
voddelskerel:
vgl. Sittard Wb. (pag. 102): folldelskael, voddenman; prulvent.
foddelskael (Q111p Klimmen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
helder:
helder (Q111p Klimmen),
klaar:
klaor (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
klare lucht:
klaor loch (Q111p Klimmen)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
ongeldig maken:
ongeldig make (Q111p Klimmen),
verdestrueren:
vertestewere (Q111p Klimmen),
(Fr.détruïre, destruction).
vertestewére (Q111p Klimmen),
verdommeneren:
verdómmenére (Q111p Klimmen),
verdommenereren:
verdommenerere (Q111p Klimmen),
verruneren:
verrinnewere (Q111p Klimmen),
(Fr. ruiner).
verrinnewére (Q111p Klimmen)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
prul:
pröl (Q111p Klimmen)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
27666 |
onder de douche staan |
poekelen:
pukǝlǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Gebruik was dat de mijnwerkers bij het douchen elkaar de rug wasten. Volgens een informant van Q 121 was dit gebruik op de Domaniale mijn na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) door Duitse werknemers ingevoerd. De informant uit Q 12 zegt dat dit gebruik in België niet bestond. Dit laatste wordt echter tegengesproken door de opgaven van Q 3 voor de mijnen Winterslag en Waterschei en L 422 voor de mijn van Eisden! De informant uit L 417 vermeldt daarentegen dat de mijnen Zwartberg en Waterschei aparte douchecellen kenden en dat het gebruik van elkaar de rug wassen daar niet bestond. [N 95A, 4; N 95, 71; monogr.]
II-5
|
34608 |
onderbak |
onderbak:
oŋǝrbak (Q111p Klimmen)
|
Onder de kar opgehangen laadvloertje. [N 17, 86]
I-13
|
33450 |
onderdeur |
onderdeur:
oŋǝrdȳr (Q111p Klimmen),
onderste poort:
øŋǝštǝ pǭrt (Q111p Klimmen)
|
Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.]
I-6
|
24637 |
ondereinde van de stam |
vot:
#NAME?
vòt (Q111p Klimmen),
Veldeke
de vot (Q111p Klimmen)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|