e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op een rij zetten op rij zetten: op rie-j zette (Klimmen) op een rij zetten [hagen] [N 91 (1982)] III-4-4
op een sukkeldrafje lopen draven: draven, heen en weer lopen  drave (Klimmen), op zijn gemak lopen: op zīēn gemaak loupe (Klimmen), schokkelpaard: šokǝlpē̜rt (Klimmen) [N 8, 81a, 81d en 83]lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)] I-9, III-1-2
op het eigendomsgevoel voor het eigen hok spelen nestspel: ’t nis-sjpieël (Klimmen) Bij gepaarde en ook ongepaarde duiven spelen op het eigendomsgevoel voor het eigen hok (kotjesspel)? [N 93 (1983)] III-3-2
op het gevoel van ouderschap spelen nest: ’t nis (Klimmen) Bij gepaarde duiven met jongen spelen op het gevoel van ouderschap, op het verlangen om de jongen terug te zien? [N 93 (1983)] III-3-2
op heukelingen zetten, zwelen hopen: hōpǝ (Klimmen) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3
op kraamvisite gaan suikerbeschuit gaan: soekerbesjuut gao (Klimmen) Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
op oppers zetten, opperen op hopen zetten: op [hopen] zetǝ (Klimmen) Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
op reis gaan gereisd hebben: gereis höbbe (Klimmen), op reis gaan: op reis gao (Klimmen), reizen: reize (Klimmen) op reis gegaan zijn [te mantij zijn] [N 90 (1982)] III-3-1
op retraite gaan in retraite (fr.) zijn: in retreit zien (Klimmen), op retraite (fr.) gaan: hae geit op retraet (Klimmen), op retraite gao (Klimmen), op retraite (fr.) zijn: hae is op retraet (Klimmen) Iemand die aan een retraite deelneemt, retraitant. [N 96B (1989)] || In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)] III-3-3
op ruiters zetten, ruiteren huisten maken: [huisten] mākǝ (Klimmen), op bokken zetten: ǫp bøk ˲zętǝ (Klimmen) Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.] I-3