27740 |
plooirug |
poekel:
pukǝl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Doordat de koollagen hun oorspronkelijke horizontale ligging hebben verloren, krijgen ze een bepaalde helling. Plooiingen van de laag waarbij de samenhang niet is verbroken, worden zadel en kom genoemd (MBK I pag. 20). Verloopt de plooiing naar boven, dan spreekt men van een zadel of plooirug. [N 95, 841; monogr.]
II-5
|
29417 |
plooitang |
plooitang:
plūǝtaŋ (Q111p Klimmen
[(kleine en grote)]
),
spie-/spijtang:
špitaŋ (Q111p Klimmen)
|
Tang met twee dwars op de tangbenen staande, brede, platte bekken waarmee metalen platen in een rechte lijn gebogen kunnen worden. Zie ook afb. 172a-b. De tang wordt vooral voor klein buigwerk gebruikt, bijvoorbeeld als men op karwei is. Vuylsteke (pag. 113) kent het woord plooitang ook voor een dubbele ijzeren staaf waartussen men metalen plaat kan buigen. Vgl. hiervoor ook afb. 172c-e. [N 33, 167; N 33, 170; N 64, 9]
II-11
|
19432 |
pluimenborstel, plumeau |
plumeau:
plumeau (Q111p Klimmen),
plŭŭmoo (Q111p Klimmen)
|
Stoffer bestaande uit een steel waarvan het ene einde bezet is met veren (pluimenborstel, plumeau, poezenbezem) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17831 |
plukken |
plukken:
plökke (Q111p Klimmen)
|
plukken [SGV (1914)]
III-1-2
|
33484 |
plukken, van fruit |
plukken:
plökke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
plukken [SGV (1914)]
I-7
|
21747 |
plunderen |
beroven:
beraove (Q111p Klimmen),
buitmaken:
buitmake (Q111p Klimmen),
inscharren:
insjarre (Q111p Klimmen),
meenemen:
mitnumme (Q111p Klimmen),
pikken:
pikke (Q111p Klimmen),
plunderen:
plundere (Q111p Klimmen),
plunjere (Q111p Klimmen)
|
als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19609 |
po, nachtspiegel |
kamerpot:
kaamerpot (Q111p Klimmen),
pispot:
pispot (Q111p Klimmen)
|
pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24991 |
poeder, pulver |
mul:
möl (Q111p Klimmen),
poeder:
poejer (Q111p Klimmen),
poejjer (Q111p Klimmen),
poef:
pŏĕf (Q111p Klimmen),
pulver:
pullefer (Q111p Klimmen),
stub:
sjtöb (Q111p Klimmen)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33707 |
poel |
poel:
pōl (Q111p Klimmen)
|
Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.]
I-8
|
24949 |
poel, plas |
poel:
peul (Q111p Klimmen),
pool (Q111p Klimmen)
|
poel, vijver || poelen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|