22661 |
poesjenellenkelder |
poesjenellenkelder:
poessjenellekelder (Q111p Klimmen)
|
De ruimte waar marionettenvoorstellingen gegeven worden [poesjenellekelder, poesje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19425 |
poetsen, schoonmaken |
poetsen:
poetse (Q111p Klimmen),
pŏĕtse (Q111p Klimmen)
|
Reinigen, poetsen, (poetsen, kuisen, schoonmaken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19468 |
poetsmiddel |
koperpoets:
koeëperpoets (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zilverpoets:
zilverpoets (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Zacht schuurmiddel voor b.v. zilver of koper (kuis, poets, potlood) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18544 |
pofbroek |
pofbroek:
poefbrook (Q111p Klimmen),
pŏĕfbrook (Q111p Klimmen)
|
plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21078 |
poffen |
op de pof gelden:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).
op d’r poef gelle (Q111p Klimmen),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
op der pŏĕf gèlle (Q111p Klimmen),
poffen:
pufǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
pŏĕffe (Q111p Klimmen)
|
afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)] || Gezegd van de vloer van een mijngang die door de druk omhoog komt. De invuller uit Q 15 merkt hierover voor de mijn Maurits op dat het "zwellen" vooral voorkwam, wanneer het vloergesteente van de gang zachter was dan het dakgesteente. [N 95, 388; N 95, 932; N 95, 387; monogr.; Vwo 456; Vwo 612; Vwo 721; Vwo 860]
II-5, III-3-1
|
18420 |
pofmouw |
ballonmouw:
ballonmŏĕw (Q111p Klimmen),
pofmouw:
poefmoew (Q111p Klimmen),
pŏĕfmŏĕw (Q111p Klimmen)
|
pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18052 |
pokdalig |
mottig:
mottig (Q111p Klimmen)
|
pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19418 |
poken |
ragelen:
raochele (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
rāōgele (Q111p Klimmen),
rōͅxələ (Q111p Klimmen)
|
Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)] || poken [SGV (1914)] || poken van de kachel
III-2-1
|
22048 |
pokken |
pokken:
de pokke (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: pokken, gezwellen op de huid, vooral de kop? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21437 |
politieagent |
bode:
(= veldwachter).
bao (Q111p Klimmen),
police (fr.):
pelĭĕs (Q111p Klimmen),
politieman:
politieman (Q111p Klimmen)
|
een agent van politie [linkert, agent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|