33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
zaadaardappelen:
zǭd[aardappelen] (Q111p Klimmen)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
17953 |
pootjebaden |
platsen:
platsje (Q111p Klimmen)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34174 |
pootjesblaas |
tweede waterblaas:
twīǝdǝ wātǝrblǭs (Q111p Klimmen)
|
De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b]
I-11
|
24226 |
pop, vrouwelijke zangvogel |
pop:
pop (Q111p Klimmen),
pŏĕp (Q111p Klimmen),
wijf:
wīēf, wiĕfke (Q111p Klimmen),
wijfje:
wīēf, wiĕfke (Q111p Klimmen)
|
vrouwelijke zangvogel (pop) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
22660 |
poppenspel |
poesjenel:
poessjenel (Q111p Klimmen),
poppenkast:
poeppekas (Q111p Klimmen)
|
De voorstelling waarin de rollen niet gespeeld worden door mensen maar door marionetten [poesjenellespel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24490 |
populier (alg.) |
canadas:
kanadas (Q111p Klimmen),
#NAME?
kannedas (Q111p Klimmen),
-
canadas (Q111p Klimmen),
Veldeke
d’r kanedas (Q111p Klimmen),
papelwijde:
poapelwiej (Q111p Klimmen)
|
De populier in het algemeen (populier, peppel, peppelboom). [N 82 (1981)] || populier [SGV (1914)] || populier (Populus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
30120 |
porringdraad |
metseltouw:
dǝ mɛtsǝltǫw (Q111p Klimmen)
|
De draad waarmee de boog wordt afgetekend. Eén uiteinde van de draad wordt vastgehecht in het porringpunt, met het andere wordt de boog bepaald. Uit de woordtypen 'metselkoord' (L 292), 'metskoord' (Q 83), 'metsdraad' (L 360) en 'metseltouw' (L 432, Q 111) blijkt dat ook het 'metselkoord' als porringdraad werd gebruikt. In L 414 werd het aftekenen met behulp van een 'klokpasser' ('klǫkpasǝr') gedaan. [N 32, 17f]
II-9
|
30121 |
porringpunt |
breekpunt:
brē̜kpønt (Q111p Klimmen),
porringpunt:
pǫreŋpønt (Q111p Klimmen)
|
Het middelpunt van de cirkel waarvan een te metselen boog een segment is. In het 'porringpunt' wordt de porringdraad vastgehecht. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Porringdraad'. [N 32, 17e; monogr.]
II-9
|
20082 |
porseleinbloempje |
nachtsbloem:
Opgegeven bij de koekoeksbloem
nachtsblom (Q111q Klimmen)
|
silene [DC 17 (1949)]
III-2-1
|
21482 |
portefeuille |
portefeuille (fr.):
⁄n portefuij (Q111p Klimmen)
|
de kleine, platte, meestal leren, dubbele tas met vakjes, waarin mannen hun bankbiljetten, identiteitsbewijs enz. bij zich dragen [kamtas, portefoelie] [N 89 (1982)]
III-3-1
|